ECLI:NL:RBZWB:2025:3266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
BRE 25/2070
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een ingebrekestelling door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de afwijzing van zijn ingebrekestelling door de Dienst Toeslagen. Eiser had op 16 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn ingebrekestelling, die op 30 april 2024 door de Dienst Toeslagen was ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank wijst erop dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn moet beslissen op een aanvraag of bezwaarschrift. In dit geval had de Dienst Toeslagen uiterlijk op 13 november 2024 moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft de Dienst Toeslagen op 16 november 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen.

De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht, maar dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser,
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 16 juli 2024 tegen de afwijzing van zijn ingebrekestelling, die op 30 april 2024 door verweerder ontvangen is, van 10 juli 2024 met het kenmerk UHT-IGS P CWS.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 16 juli 2024. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] Op het moment dat verweerder gebruik maakt van de adviescommissie, geldt een termijn van twaalf weken. Uit de processtukken en het verweerschrift wordt niet duidelijk of gebruik wordt gemaakt van de adviescommissie. De rechtbank zal daarom uitgaan van een beslistermijn van zes weken. Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 13 november 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 16 november 2024 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling is op 17 november 2024 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. Verweerder voert in zijn verweerschrift van 28 april 2025 aan dat eiser geen gelijk heeft. De beschikking ter vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom dient een bestuursorgaan eigener beweging vast te stellen. [3] De ingebrekestelling is geen aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, Awb. Hieruit vloeit voort dat het uitblijven van een dwangsombesluit dan wel een bezwaar tegen een dwangsombesluit geen voorwerp kan zijn van het verbeuren van een dwangsom. [4]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat er nog steeds niet beslist is op het bezwaar van eiser. Dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is voor het niet op tijd nemen van een besluit op het bezwaar van eiser neemt niet weg dat verweerder wel op tijd op dit bezwaar had moeten beslissen.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere termijn op te leggen, omdat het gaat om een bezwaar in het kader van de Awb, tegen de afwijzing van een ingebrekestelling/afwijzende dwangsombeschikking, en niet om een bezwaar tegen een besluit in het kader van de hersteloperatie toeslagen. [5]
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 26 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Verweerder verwijst hierbij naar
4.Verweerder verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), namelijk ECLI:NL:RVS:2014:1290, r.o. 5.1, ECLI:NL:RVS:2014:4448, r.o. 4.1. en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, namelijk ECLI:NL:CRVB:2019:307, r.o. 4.24.
5.Zoals de Afdeling in haar uitspraak 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301 onder r.o. 1. heeft overwogen gelden de termijnen uit die uitspraak alleen voor bezwaren tegen besluiten in het kader van de hersteloperatie.