Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[belanghebbende]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het veroorzaken van hinder door het onjuist aanbieden van afval op 17 januari 2024. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda had het bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 11 maart 2025 heeft betrokkene aangevoerd dat er sprake was van een misverstand met zijn buurvrouw, die had aangegeven dat hij zijn afval bij haar grofvuil mocht zetten. Betrokkene was van mening dat de verbalisanten niet goed hadden gehandeld door alleen met zijn buurvrouw te spreken en niet met hem. De gemachtigde van betrokkene voegde hieraan toe dat de boetes voor hem en zijn buurvrouw ongelijk waren, wat niet redelijk was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat betrokkene verantwoordelijk was voor het dumpen van afval. Echter, de rechter heeft ook erkend dat de omstandigheden van de zaak aanleiding gaven om de boete te matigen. De kantonrechter heeft besloten de boete te verlagen tot € 100,- en het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard. De beslissing van het college is gewijzigd, en het college is opgedragen het te veel betaalde bedrag van € 310,- aan betrokkene terug te betalen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.