In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025, in de zaak tussen eiser en het UWV, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die als monteur bronbemaling heeft gewerkt, is sinds 7 september 2021 arbeidsongeschikt door knie- en rugklachten. Het UWV heeft hem een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 56,18%, maar eiser betwist de juistheid van deze beoordeling en stelt dat er onvoldoende medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat eiser niet lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd waarom een spreekuurcontact met de verzekeringsarts geen toegevoegde waarde zou hebben. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om binnen twaalf weken een lichamelijk onderzoek te laten verrichten door een verzekeringsarts, waarna het UWV de belastbaarheid van eiser opnieuw moet beoordelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het UWV om de medische beoordeling te herzien in het licht van de beschikbare informatie.