ECLI:NL:RBZWB:2025:302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24_6571
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van recreatieappartementen met commerciële voorzieningen

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen zes eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. De eisers, die eigenaar zijn van woningen in België en deze gebruiken als vakantieverblijf, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 24 juli 2024, waarin een omgevingsvergunning werd verleend voor de bouw van 18 recreatieappartementen met een commerciële plint, waaronder daghoreca en een supermarkt, op percelen in [plaats 5]. De rechtbank heeft op 13 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. W.H. Lindhout, en het college werd vertegenwoordigd door [naam 1] en een verkeersdeskundige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, en heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder andere gekeken naar de goede ruimtelijke ordening, de parkeernormen, en de gevolgen voor de privacy en het uitzicht van de eisers. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad door het bouwplan, en dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrees van eisers voor geluidsoverlast en verkeersveiligheid niet voldoende onderbouwd is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaak tussen

1. [eiser 1]uit [plaats 1] ,
2. [eiser 2] ,uit [plaats 1] ,
3. [eiser 3] ,uit [plaats 2] ,
4. [eiser 4] ,uit [plaats 2] ,
5. [eiser 5] ,uit [plaats 3] ,
6. [eiser 6] ,uit [plaats 3] ,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. W.H. Lindhout),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf] B.V.uit [plaats 4] , vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. L. van Schie-Kooman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 24 juli 2024 waarin het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van 18 recreatieappartementen met een commerciële plint bestaande uit daghoreca en een gemakswinkel op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaats 5] .
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [eiser 1] , [eiser 3] , [eiser 5] en [eiser 6] , bijgestaan door de gemachtigde en zijn kantoorgenoot mr. M.E.G. Claessen. Voor het college zijn verschenen [naam 1] en ing. [verkeersdeskundige] , verkeersdeskundige. Namens derde-partij zijn verschenen Fernhout en de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Dat doet de rechtbank aan de hand van de argumenten (beroepgronden) van eisers.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
5. Eisers 1 en 2 zijn eigenaar van de woning aan de [adres 3] te [plaats 5] . Eisers 3 en 4 zijn eigenaar van de woning aan de [adres 4] te [plaats 5] . Eisers 5 en 6 zijn eigenaar van de woning aan de [adres 5] te [plaats 6] . Alle eisers zijn woonachtig in België en gebruiken de woningen in [plaats 5] als vakantieverblijf.
6. Vergunninghouder heeft op 15 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning 1e fase voor het bouwen van 18 recreatieappartementen met een commerciële plint op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaats 5] .
Met het besluit van 23 augustus 2018 heeft het college een omgevingsvergunning 1e fase verleend voor de activiteit ‘afwijken van de Beheersverordening [plaats 6] ’.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 7 januari 2020 het beroep gegrond verklaard. [1] Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
7. Het hoogte van het bouwplan is na overleg met eisers aangepast: de bouwhoogte op de hoeken is verlaagd van 16,90 naar 15,95 meter en de bouwhoogte aan de zijde van de [straat 2] en het begin van de [straat 1] is verlaagd van 14,10 naar 13,85 meter. Verderop langs de [straat 1] is de bouwhoogte verlaagd naar 10,85 meter. Het bouwplan voorziet in een parkeergarage met 35 parkeerplaatsen.
8. Op 24 juli 2024 heeft het college voor het aangepaste bouwplan opnieuw een omgevingsvergunning 1e fase verleend. Hiertegen is het beroep van eisers gericht.
Wettelijk kader
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing.
10. De aanvraag ziet op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afgekort Wabo (de activiteit ‘afwijken van de beheersverordening’) en kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. [2]
11. De rechtbank merkt op dat partijen op 26 september 2024 een brief hebben ontvangen van de rechtbank waarin staat vermeld dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is op deze procedure. De rechtbank constateert nu dat deze opmerking onjuist is. Het bouwplan voorziet immers niet in de bouw van woningen, maar in de bouw van recreatiewoningen. Het bepaalde van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet is dus niet van toepassing op deze procedure.
12. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2020
13. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 januari 2020 het volgende geoordeeld:
  • er is geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig;
  • het bouwplan is niet in strijd met artikel 2.2, eerste of achtste lid, van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland
  • het bouwplan is niet in strijd met de Structuurvisie “Krachtig verbonden”, Visiedocument 2016 - 2020 en de Beleidsregel Pilot [plaats 6] ;
  • de behoefte aan daghoreca is voldoende onderbouwd;
  • bij de realisering van het project is voorzien in voldoende parkeerplaatsen;
  • het relativiteitsvereiste staat aan een (inhoudelijke) beoordeling van de beroepsgrond over de Wet Natuurbescherming (stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden) in de weg;
  • mogelijke privaatrechtelijke belemmeringen zijn nu (in fase 1) niet aan de orde.
14. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 januari 2020 het beroep gegrond verklaard, omdat in het besluit van 23 augustus 2028:
  • de eisen van artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (geen permanente bewoning van de nieuwe recreatiewoningen en verhuur door een centrale bedrijfsmatige exploitatie) niet als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden;
  • de ladder van duurzame verstedelijking onvoldoende is onderbouwd;
  • geen belangenafweging is opgenomen waarin wordt ingegaan op het door eisers gevreesde verlies aan privacy, uitzicht en zonlichttoetreding en de gevreesde geluidsoverlast door het laden en lossen.
15. Met het bestreden besluit heeft het college beoogd uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Ter voorbereiding van het bestreden besluit is het rapport Ruimtelijke onderbouwing Duinplein Oost 2020 van 11 juli 2024 opgesteld.
Goede ruimtelijke ordening: de massa en hoogte van het bouwplan
16. In het algemeen voeren eisers aan dat plan te massaal is en zich niet verhoudt tot de naastgelegen percelen. Zij stellen dat het plan strijdig is met het beleid van de gemeente Sluis omdat het plan uitgaat van 4 respectievelijk 3 bouwlagen, terwijl het Ontwikkelingsplan [plaats 6] Natuurlijk Stijlvol 2006 uitgaat van 3 respectievelijk 2 bouwlagen en een kap.
17. In Bijlage 10 van het Ontwikkelingsplan staat:

De gevelwand aan de Boulevard en het plein heeft een maximale hoogte van 14 meter en bestaat uit 3 bouwlagen plus kap. Ter hoogte van het perceel [straat 1] wordt het volume afgebouwd naar circa 10 meter (2 bouwlagen plus een kap). Op de hoek met het plein is een bescheiden hoogteaccent toegestaan (tot 16 meter).

18. De rechtbank stelt vast dat het aangepaste plan, met een bouwhoogte van 15,95 meter op de hoek van het Duinplein, 13,85 meter langs de [straat 2] en het begin van de [straat 1] en 10,85 meter verderop langs de [straat 1] , aansluit bij de in het Ontwikkelingsplan opgenomen bouwhoogtes. Alleen de dwarskappen worden hoger dan de afmetingen die in Bijlage 10 worden genoemd. De rechtbank vindt dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom zij deze overschrijdingen passend vindt, gelet op de voorgeschreven architectuurstijl. Ook het aantal bouwlagen wordt gerespecteerd. In het Ontwikkelingsplan is immers niet aangegeven dat er geen appartementen gerealiseerd mogen worden in de kap. Het college heeft dragend gemotiveerd dat de aanduiding ‘kap’ ziet op de uiterlijke verschijningsvorm (architectuur) van het complex en niet betekent dat in die kap geen woonruimtes gerealiseerd mogen worden. In die zin is de kap ook een bouwlaag. In de ruimtelijke onderbouwing van 11 juli 2024 wordt tenslotte voldoende gemotiveerd dat het bouwplan past in de toekomstplannen voor het Duinplein en de [straat 2] en de al gerealiseerde bebouwing op bijvoorbeeld de percelen [straat 2] 33 en 52 tot 54.
Goede ruimtelijke ordening: voorschriften bij de vergunning
19. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in het bestreden besluit onder het kopje ‘Voorschriften behorende bij omgevingsvergunning U1-2016167’ op pagina 6 en 7 alle voorschriften zijn opgenomen die horen bij de verleende vergunning voor de activiteit ‘afwijken van de beheersverordening’. Die voorschriften zijn onderverdeeld per onderwerp (algemeen, beleid, parkeren, pick-up-point en aanpassing openbaar gebied). De voorschriften die betrekking hebben op het verbod van permanente bewoning en de centrale professionele verhuur, zijn opgenomen in de eerste alinea onder het kopje ‘beleid’. Daarnaast wordt voldaan aan de eis in de Beleidsregel Pilot [plaats 6] dat de woningen/appartementen uitsluitend gebruikt mogen worden voor recreatieve verhuur en dat deze verhuur moet worden gewaarborgd met een privaatrechtelijk kettingbeding. Vergunninghouder heeft conform dit beleid met de gemeente Sluis een anterieure overeenkomst gesloten waarin dit is vastgelegd.
20. De rechtbank is van oordeel dat het college op deze wijze voldoende (duidelijk) uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 7 januari 2020. Op 28 juni 2024 is de nieuwe Omgevingsverordening Zeeland in werking getreden. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt ook in overeenstemming met de meest recente omgevingsverordening.
Goede ruimtelijke ordening: de ladder van duurzame verstedelijking
21. In de ruimtelijke onderbouwing van 9 juli 2024 is uitgelegd waarom het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder van duurzame verstedelijking. De rechtbank kan met deze toelichting instemmen. Eisers hebben geen beroepsgrond tegen deze toelichting aangevoerd. Dit punt is daarom voldoende onderbouwd in het bestreden besluit.
Goede ruimtelijke ordening: parkeren
22. In de uitspraak van 7 januari 2020 heeft de rechtbank al geoordeeld dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Eisers zijn tegen dit oordeel niet in hoger beroep gegaan en hebben in het kader van deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Er komt een parkeergarage met 35 parkeerplaatsen, ruim voldoende om voor ieder appartement een parkeerplaats te reserveren (22). Op loopafstand zijn nog 4 parkeerplaatsen beschikbaar voor personeel op een perceel van vergunninghouder. Daarmee is ruimschoots voldaan aan de voorwaarde van bijlage 10 van het Ontwikkelingsplan dat de parkeerbehoefte van bewoners en personeel gerealiseerd moet worden op het eigen perceel. Voor zover de verplaatsing en vergroting van de Sparwinkel leidt tot extra behoefte aan parkeerplaatsen, wordt daarin dus ook voorzien. Het college heeft voldoende onderbouwd dat de juiste parkeernormen zijn gehanteerd. De vrees van eisers voor parkeeroverlast in de [straat 3] als het plan wordt gerealiseerd, is onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank merkt daarbij op dat de ingang van de parkeergarage komt te liggen aan de [straat 2] . In de [straat 1] geldt een parkeerverbod. Bovendien kunnen eisers hun eigen auto’s op hun opritten parkeren.
Goede ruimtelijke ordening: Wet natuurbescherming
23. De rechtbank staat nog steeds op het standpunt dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan een (inhoudelijke) beoordeling van de beroepsgronden over stikstofdepositie in de weg staat. De vraag is of het algemene belang bij de bescherming van de Natura 2000 gebieden ‘ [natuurgebied] ’ en ‘Westerschelde en Saefthinge’ samen valt met het belang van eisers als natuurlijke personen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. De rechtbank oordeelt dat hier geen sprake van is. Niet alleen gelet op de afstand tussen de percelen van eisers tot deze Natura 2000-gebieden (ongeveer 440 en 630 meter) en de ligging van de woningen in het centrum van [plaats 5] , maar ook gelet op het feit dat eisers niet wonen in [plaats 5] . Het gaat hier immers om vakantiehuizen, terwijl eisers wonen in België.
Goede ruimtelijke ordening: geluid
24. De eigenaren van woning [adres 5] , eisers 5 en 6, vrezen geluidsoverlast door het laden en lossen ten behoeve van de gemakswinkel op de [straat 1] .
25. Uit het rapport van het akoestisch onderzoek van 28 februari 2024 blijkt dat het laden en lossen op straat alleen op de woning [adres 5] een overschrijding van de geluidswaarde van 70 dB(A) geeft, te weten 73 dB(A). Die geluidswaarde was voor de aanpassing van het plan van laden en lossen op eigen terrein naar laden en lossen op straat 79 dB(A). Dit is dus een significante verbetering voor eisers 5 en 6. De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt mag stellen dat deze geluidswaarde aanvaardbaar is, gelet op het feit dat de maximale geluidsniveaus voor laden en lossen overdag (tussen 7:00 en 19:00 uur) vanuit de milieuwetgeving buiten beschouwing worden gelaten. Er worden dus geen geluidsnormen overschreden. [3]
26. Eisers stellen dat het laden en lossen beter aan de [straat 2] kan plaatsvinden. Het laden en lossen is geprojecteerd in de [straat 1] , omdat daar de ingang van het magazijn van de gemakswinkel komt. Voor zover eisers bepleiten dat het magazijn dan maar verplaatst moet worden naar de boulevard, is de rechtbank van oordeel dat dit voorstel niet past in de opzet van de boulevard als lange wandelstraat met rustig verkeer om te flaneren en te winkelen. In deze opzet van [straat 2] is de keuze van horeca langs de boulevard en een gemakswinkel langs het Duinplein (begin [straat 1] ) en de ingang van het magazijn verderop in de [straat 1] , logisch en passend. Er is immers geen verschil - vanuit het algemeen belang van de herinrichting van het centrum van [plaats 5] geredeneerd - of het geluid van laden en lossen wordt gehoord door de huurders en eigenaren van de recreatiewoningen (appartementen) langs de [straat 2] of door de huurders en eigenaren van de recreatiewoningen (appartementen) langs de [straat 1] . De rechtbank wijst erop dat de woning [adres 5] door eisers 5 en 6 wordt gebruikt en verhuurd als vakantiewoning.
Goede ruimtelijke ordening: verkeersveiligheid
27. Eisers stellen dat het laden en lossen in de [straat 1] verkeersonveilig is. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij de memo van 2 december 2024 van Stantec overgelegd.
28. Het college heeft de verkeersveiligheid laten onderzoeken door Juust. De verkeerskundige heeft de memo van 12 september 2023 opgesteld. In het aangepaste plan vindt het laden en lossen op straat plaats. De vrachtwagen komt aanrijden via de Egelantierlaan, slaat dan linksaf de [straat 1] in en parkeert op de rijbaan naast de ingang van het magazijn. Dan is er geen ruimte meer voor auto’s om te passeren. Fietsers hebben een strook van 2 meter breedte op de rijbaan om de vrachtwagen te passeren. Dat is volgens Juust voldoende. Voetgangers hebben een apart voetpad, dat door een groenstrook wordt afgeschermd van de rijbaan. Auto’s kunnen omrijden via de omliggende straten.
29. De rechtbank is van oordeel dat het college en Juust voldoende hebben onderbouwd dat deze oplossing voor het laden en lossen verkeerskundig acceptabel is. De door eisers (pagina 2 van de memo van Stantec) geschetste situatie van automobilisten die de [straat 1] inrijden, daar de geparkeerde vrachtwagen aantreffen en dan achteruit de [straat 1] uitrijden, kan zich voordoen. De rechtbank stelt vast dat de vrachtwagen zichtbaar zal zijn vanaf de [straat 2] en de Egelantierstraat, zodat het aantal automobilisten die dit stukje van de [straat 1] inrijden, terwijl er geladen en gelost worden, naar verwachting beperkt zal zijn. Het grote voordeel van deze wijze van laden en lossen is dat vrachtwagens niet achteruit hoeven te rijden of in te parkeren.
30. Dat het uit verkeerstechnisch oogpunt optimaler is als de vrachtwagen zou kunnen parkeren op een speciale laad- en losplek naast de rijbaan, wil nog niet zeggen dat de nu gekozen oplossing verkeersonveilig of onaanvaardbaar is.
Goede ruimtelijke ordening: de richtafstanden uit de VNG-brochure
31. Eisers stellen dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot het aspect gevaar.
32. De rechtbank stelt voorop dat de VNG-brochure richtlijnen en geen wettelijke normen bevat. In de uitspraak van 7 januari 2020 heeft de rechtbank al geoordeeld dat het college op goede gronden is uitgegaan van het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als bedoeld in de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering uit 2009’. [4] De richtafstand voor ‘detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel’ is bepaald op 10 meter. In een gemengd gebied kan deze richtafstand worden verkleind met één stap. Het bouwplan ligt op bijna 8 meter afstand van de woning [adres 5] en voldoet dus aan de richtlijnen van de VNG. Daarbij komt nog dat in de gemakswinkel alleen maar brood wordt afgebakken. Het gaat hier dus niet om een bakkerij als bedoeld in de brochure. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke onderbouwing: riolering en afvoer van hemelwater
33. In de ruimtelijke onderbouwing van 9 juli 2024 is aangegeven dat uit de watertoets blijkt dat er geen sprake is van negatieve gevolgen van het bouwplan voor de waterkwaliteit. In de [straat 1] ligt een gescheiden riolering voor hemelwater en vuilwater. Het appartementencomplex wordt daarop aangesloten. Verder is geen sprake van planologisch relevante buisleidingen op de percelen [adres 1] en [adres 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Deze beroepsgrond faalt.
Tussenconclusie
34. Het bouwplan is naar het oordeel van de rechtbank voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Belangen van eisers: privacy en uitzicht
35. De vergunninghouder heeft toegezegd dat de galerijen en de trappenhuizen worden voorzien van een balustrade van 1,80 meter hoogte met lamellen, die zo worden geplaatst dat het zicht op de percelen van eisers zoveel mogelijk wordt geblokkeerd. De balustrade is ingetekend op de bouwtekening van de gevels. De precieze uitwerking hiervan zal gebeuren bij de aanvraag van de omgevingsvergunning 2e fase (de vergunning voor de activiteit ‘bouwen’). Het platte dak is niet toegankelijk voor de huurders van de appartementen. De vergunninghouder heeft daarnaast toegezegd dat de ramen van de dakkapellen op de zijgevel, grenzend aan het perceel [adres 5] , worden voorzien van een folie tot de hoogte van 1,80 meter.
36. De rechtbank overweegt dat niet is uitgesloten dat het nieuwe appartementencomplex zal leiden tot enige inkijk op de percelen van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich echter op het standpunt mogen stellen dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van eisers. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het niet ongebruikelijk is dat in het centrum van een dorp of stad de afstand tussen woningen relatief kort is. Enig verlies van privacy en uitzicht is daarbij niet uit te sluiten. Het college heeft er terecht op gewezen dat alle woonkamers van de appartementen uitkijken op de [straat 2] en de [straat 1] , terwijl aan de zijde van de percelen van eisers de slaapkamers zijn gelegen. De rechtbank is van oordeel dat met de door vergunninghouder toegezegde maatregelen, de inbreuk op de privacy van eisers tot een minimum wordt beperkt. [5]
Belangen van eisers: bezonning
37. De rechtbank wijst er op dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Uit de zonnestudie komt naar voren dat bij het perceel [adres 4] in september en maart sprake zal zijn van schaduwwerking in de avonduren en in december vanaf 15:00 uur. Een gedeelte van de achtertuin van dit perceel komt dan in de schaduw van het nieuwe appartementencomplex te liggen. De rechtbank is van oordeel dat het effect voor de bezonning daarmee zo beperkt is, dat het college de schaduwhinder voor eisers 3 en 4 aanvaardbaar heeft mogen achten. Ook hier geldt immers dat sprake is van een locatie in het centrum van [plaats 5] waar een zekere schaduwwerking eerder aanvaardbaar mag worden geacht dan in een niet-stedelijke omgeving. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. Het college mag zich op het standpunt stellen dat er geen sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. [6]
Belangen eisers: overlast door tabaksrook
38. Het is inderdaad mogelijk dat huurders of eigenaren van de appartementen een sigaret opsteken of dat het winkelpersoneel op het plaatsje tijdens een pauze gaat roken. In de buitenlucht mag nu eenmaal gerookt worden. Tabaksrookoverlast door buren is niet eenvoudig op te lossen of te voorkomen. Verder is zo dat de blootstelling aan tabaksrook in de buitenlucht sterk wordt beïnvloed door de wind en de openheid of dichtheid van de buitenruimte. De rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de woningen van eisers en de plekken op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaats 5] waarop eventueel gerookt zou kunnen worden, zo groot is dat het niet waarschijnlijk is dat eisers in hun woningen overlast zullen ondervinden van tabaksrook. De tuinen rondom hun woningen zijn groot genoeg om een plek te vinden waar de eventuele tabaksrook al is verwaaid. Het college mag zich op het standpunt stellen dat er geen sprake is van onaanvaardbare hinder. De overige beroepsgronden van eisers over de luchtkwaliteit zijn door het college voldoende weerlegd in punt 7 van de Notitie zienswijzen.
Slotsom
39. De beroepsgronden van eisers over de gevolgen van het plan voor hun (recreatieve) woongenot slagen niet. De belangen van eisers worden niet onevenredig of onnodig nadelig geschaad door het bouwplan.

Conclusie en gevolgen

40. Het beroep is ongegrond. Er is daarom geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 23 januari 2025 en wordt openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing: als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt.
Crisis- en Herstelwet (Chw)
Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw
Afdeling 2 is van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Bijlage I, onderdeel 3.1, bij de Chw noemt onder andere
- een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Algemene wet bestuursrecht
artikel 8:69a van de Awb
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Activiteitenbesluit milieubeheer
artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 januari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:61.
2.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo.
3.Zie artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
4.Sinds oktober 2024 vervangen door de handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering’ van de VNG.
5.De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2024 over de bouwplannen voor het perceel [adres 6] te
6.De rechtbank verwijst naar de in noot 3 genoemde uitspraak van de Afdeling.