3.4Deze beroepsgrond faalt.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland
4. Volgens eisers sub 1 is het bestreden besluit in strijd met de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (de Verordening) omdat niet voldaan wordt aan artikel 2.2, tweede lid, artikel 2.2, achtste lid, en artikel 2.5, eerste en derde lid, van de Verordening.
4.1.1Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening worden in een bestemmingsplan bedrijven uitsluitend toegelaten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening daartoe zijn bestemd alsmede op bedrijventerreinen.
Artikel 2.2, tweede lid, aanhef en onder i, van de Verordening bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op solitaire bedrijvigheid binnen de bebouwde kom.
Krachtens artikel 1, eerste lid, onder pp, van de Verordening wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder solitaire bedrijvigheid binnen de bebouwde kom: niet op bedrijventerreinen geclusterde bedrijven die, op basis van een in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen onderbouwing, toelaatbaar zijn binnen de bebouwde kom, daaronder mede verstaan detailhandels- en horecabedrijven;
4.1.2Gelet op deze definitie staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de commerciële plint (met detailhandel en horeca) niet in strijd is met artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening.
4.1.3Deze beroepsgrond faalt.
4.2.1Artikel 2.2, achtste lid, van de Verordening bepaalt dat in een bestemmingsplan nieuwe detailhandelsvoorzieningen, daaronder mede verstaan de uitbreiding van bestaande detailhandelsvoorzieningen, primair worden toegelaten in bestaande kernwinkelgebieden. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin nieuwe detailhandelsvoorzieningen, met inbegrip van de uitbreiding van bestaande -voorzieningen, worden toegelaten wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het plan bijdraagt aan het beleidsdoel van bundeling en concentratie in bestaande kernwinkelgebieden.
4.2.2De rechtbank volgt eisers sub 1 niet in hun stelling dat de aanvraag in strijd met dit artikel is omdat de in het project opgenomen detailhandelsvoorziening niet wordt gerealiseerd in een bestaand kernwinkelgebied maar ernaast. De door eisers sub 1 voorgestane strikte uitleg zou betekenen dat een bestaand kernwinkelgebied nooit groter zou kunnen worden. Een redelijke uitleg van artikel 2.2, achtste lid, van de Verordening brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat nieuwe detailhandelsvoorzieningen, in lijn met de tweede volzin, moeten bijdragen aan bundeling en concentratie in bestaande kernwinkelgebieden. Aangezien het bouwplan direct grenst aan het bestaande kernwinkelgebied, kan niet gezegd worden dat het besteden besluit is genomen in strijd met artikel 2.2, achtste lid, van de Verordening.
4.2.3Deze beroepsgrond faalt.
4.3.1Artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening heeft de strekking dat regels worden gesteld ter voorkoming van permanente bewoning van nieuwe recreatiewoningen en dat er regels worden gesteld waarmee wordt verzekerd dat standplaatsen of bouwwerken die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf worden verhuurd in de vorm van een centrale bedrijfsmatige exploitatie. Volgens eisers sub 1 ontbreken die regels.
4.3.2In de RO 2018 wordt op blz 27 en 28 gewezen op de Beleidsregel Pilot Cadzand-Bad (verplichte verhuur). Daarin is bepaald dat de woningen/appartementen uitsluitend gebruikt mogen worden voor recreatieve verhuur en dat deze verhuur moet worden gewaarborgd met een kettingbeding. Vergunninghoudster heeft conform dit beleid met de gemeente Sluis een anterieure overeenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat de appartementen zijn bedoeld voor recreatieve bewoning en dat de verplichte verhuur via een centrale verhuurmaatschappij moet worden vastgelegd in een kettingbeding.
4.3.3Eisers sub 1 moet worden nagegeven dat derden geen rechten kunnen ontlenen aan deze overeenkomst. Met het oog op de rechtszekerheid is het aangewezen om bij vergunningverlening als hier aan de orde de naleving van artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening bestuursrechtelijk te waarborgen. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij bereid is aan de vergunning voorwaarden te verbinden ter waarborging van de hiervoor bedoelde regels. Bij het opnieuw voorzien in de zaak zal verweerder dus de beide verplichtingen als voorschriften aan de vergunning kunnen verbinden.
4.3.4Het beroep van eisers sub 1 is ook op dit punt gegrond.
4.4.1Volgens eisers sub 1 is het bestreden besluit in strijd met de Structuurvisie “Krachtig verbonden”, Visiedocument 2016 – 2020 en de Beleidsregel Pilot Cadzand-Bad.
Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat het in geding zijnde project niet bijdraagt aan een gezonde verhouding tussen verhuurde recreatieappartementen en appartementen voor eigen gebruik. Dat leidt tot leegstand, aldus eisers sub 1.
4.4.2Zoals hiervoor al vastgesteld, dient verweerder voor de naleving van artikel 2.5 van de Verordening een bestuursrechtelijke koppeling te maken tussen de bouw van de appartementen en het gebruik ervan. Indien verweerder daarvoor kiest, kan niet gezegd worden dat hij daarmee handelt in strijd met de door eisers sub 1 genoemde visies en beleidsregels.
4.4.3Deze beroepsgrond faalt.
‘Ladder’
5. Eisers sub 1 en eisers sub 3 zijn van mening dat het bestreden besluit in strijd is met 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zij zijn van mening dat er in Cadzand-Bad geen behoefte is aan nog een gemakswinkel – die naar hun mening eigenlijk een supermarkt is – en dat onderzoek ontbreekt waaruit het tegendeel blijkt. Ook eisers sub 2 hebben grieven aangevoerd tegen de gemakswinkel waarin de (gewijzigde) aanvraag voorziet.