ECLI:NL:RBZWB:2025:2874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
BRE - 25 _ 589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake informatiebeschikking door de Belastingdienst

In deze zaak heeft verzoeker, een Nederlander die momenteel in Monaco woont, op 31 januari 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Hij vraagt de voorzieningenrechter om de informatieverzoeken aan buitenlandse autoriteiten op te schorten totdat er een onherroepelijk oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van de informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De inspecteur heeft op 4 september 2020 een aanslag erfbelasting opgelegd aan verzoeker, die later is vernietigd. In oktober 2023 heeft de inspecteur een woonplaatsonderzoek aangekondigd, wat leidde tot een informatiebeschikking op 28 augustus 2024. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking en vraagt nu om inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is om de informatieverzoeken op te schorten. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen, omdat de inspecteur bevoegd is om informatie aan buitenlandse autoriteiten te vragen en er geen onredelijke handelingen zijn vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om een dwangsom afgewezen, omdat alle verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/589
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Monaco, verzoeker,

(gemachtigden: mr. A.B. Vissers en mr. R.M. van de Wal)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Op 31 januari 2025 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.1.
Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om:
i. de informatieverzoeken aan buitenlandse autoriteiten op te schorten totdat door de rechter een onherroepelijk oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van de informatiebeschikking;
ii. de opschorting van de termijn voor het beslissen op het bezwaar tegen de informatiebeschikking in te trekken;
iii. de inspecteur te gelasten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen;
iv. te bepalen dat de inspecteur een dwangsom verbeurt voor zover hij de uitspraak van de voorzieningenrechter niet naleeft.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 28 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigden en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Procesverloop

2. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij stond tot 1992 ingeschreven in Nederland. Vanaf 1992 stond hij ingeschreven op een adres in België en vanaf 2014 in Monaco.
2.1.
De vader van verzoeker woonde in Nederland. Na diens overlijden heeft de inspecteur op 4 september 2020 een aanslag erfbelasting aan verzoeker opgelegd. Die aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2023 vernietigd.
2.2.
De inspecteur heeft op 16 oktober 2023 een woonplaatsonderzoek naar verzoeker aangekondigd. Aanleiding daartoe was informatie dat verzoeker de beschikking had over onroerende zaken in Nederland en Nederlandse bankrekeningen, bestuursfuncties vervulde bij Nederlandse rechtspersonen, familieleden had die in Nederland wonen en de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.3.
Op 29 december 2023 heeft de inspecteur een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 aan verzoeker opgelegd. Daartegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.4.
De inspecteur heeft bij de start van het woonplaatsonderzoek informatie bij verzoeker opgevraagd. Bij brief van 2 mei 2024 heeft de inspecteur aangekondigd derden-onderzoeken te gaan doen in het buitenland omdat verzoeker niet alle gevraagde informatie had verstrekt. De inspecteur heeft informatie opgevraagd in België, Monaco, Litouwen, Liberia en de Britse Maagden Eilanden.
2.5.
Omdat de aan verzoeker gevraagde informatie volgens de inspecteur niet (volledig) was verstrekt, heeft de inspecteur op 28 augustus 2024 een informatiebeschikking gegeven. De informatiebeschikking ziet op de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 t/m 2022.
2.6.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft de beslistermijn eerst verdaagd en vervolgens opgeschort onder verwijzing naar artikel 7:14 van de Awb in samenhang met artikel 4:15, eerste lid, letter b, van de Awb.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Connexiteit en spoed
3. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij gelden als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
3.1.
Er is sprake van een lopende bezwaarprocedure tegen de informatiebeschikking. Voor zover de verzoeken van verzoeker daar betrekking op hebben, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan het vereiste van connexiteit (zie ook 4.3).
3.2.
Verzoeker heeft verder aangegeven dat zijn (spoedeisend) belang er onder meer in is gelegen om op korte termijn duidelijkheid te krijgen op de vraag of de informatiebeschikking terecht aan hem is gegeven. Door de informatieverzoeken aan het buitenland en de daarmee gepaard gaande opschorting van de beslistermijn, is de informatiebeschikkingsprocedure stil komen te liggen en kan hij niet door een rechter laten toetsen of de informatie rechtmatig bij hem wordt opgevraagd, aldus verzoeker. Voor wat betreft de informatieverzoeken aan het buitenland is de zaak spoedeisend omdat de inspecteur de uit het buitenland ontvangen informatie anders kan gebruiken zonder dat belanghebbende daartegen een rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met hetgeen hij heeft gesteld zijn spoedeisend belang bij de eerste twee verzoeken voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft geen reden om het verzoek om stukken niet spoedeisend te achten. Artikel 7:4, tweede lid, Awb bepaalt weliswaar dat een belanghebbende in de bezwaartermijn pas recht heeft op inzage van de stukken voorafgaand aan een hoorgesprek en in dit geval is er nog geen hoorgesprek geweest door de opschorting van de termijn waarbinnen uitspraak op bezwaar moet worden gedaan, maar de inspecteur heeft inmiddels een grote hoeveelheid stukken aan verzoeker verstrekt. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat de inspecteur instemt met de stelling van verzoeker dat hij daarbij een (spoedeisend) belang heeft.
Verzoeken om opschorting van de informatieverzoeken aan buitenlandse autoriteiten en van de termijn voor het beslissen op het bezwaar tegen de informatiebeschikking
4. De rechtbank zal deze verzoeken gezamenlijk behandelen, omdat ze samenhangen. De inspecteur heeft de termijn voor het beslissen op het bezwaar tegen de informatiebeschikking opgeschort onder verwijzing naar artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb. Op grond van dat artikellid wordt de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de informatiebeschikking van rechtswege opgeschort met ingang van de dag na die waarop de inspecteur aan verzoeker heeft meegedeeld dat voor die uitspraak redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd. De opschorting duurt tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
4.1.
Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om opschorting van de informatieverzoeken aan het buitenland totdat door een rechter een onherroepelijk oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van de informatiebeschikking. Daartoe voert verzoeker aan dat de bezwaarprocedure tegen de informatiebeschikking stilligt in afwachting van de informatie uit het buitenland, terwijl hij zo snel mogelijk door een rechter wil laten toetsen of het verzoek van de inspecteur om informatie rechtmatig is. De inspecteur gebruikt de informatieverzoeken aan buitenlandse autoriteiten als rechtvaardiging om toetsing van de opgelegde informatiebeschikking door een rechter te blokkeren. Daarnaast voert verzoeker aan dat de inspecteur een aantal vragen aan buitenlandse autoriteiten heeft gesteld die niet eerder aan verzoeker zijn gesteld. Volgens verzoeker heeft de inspecteur daarmee niet voldaan aan het uitputtingsbeginsel. Verder voert verzoeker aan dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir, alsmede het recht op privacy schendt door (onder meer) informatie ten aanzien van de kinderen van verzoeker op te vragen bij de Litouwse autoriteiten.
4.2.
Volgens de inspecteur is de voorzieningenrechter niet bevoegd om te bepalen dat de informatieverzoeken moeten worden opgeschort. Daartoe zou alleen de rechter bevoegd zijn van het land waaraan informatie is gevraagd. De inspecteur heeft tevens aangegeven dat hij met de informatie afkomstig van de buitenlandse autoriteiten de rechtmatigheid van de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2018 tot en met 2022 verder wil onderbouwen en wil toetsen of de door verzoeker op basis van artikel 47 van de AWR verstrekte informatie juist is. Daarbij heeft de inspecteur ter zitting de vrees geuit dat de in het buitenland opgevraagde informatie niet meer te verkrijgen is als eerst de informatiebeschikkingsprocedure moet worden doorlopen voordat er informatie in het buitenland mag worden opgevraagd.
4.3.
Uit de stukken blijkt dat de inspecteur aan de autoriteiten van de in 2.4 genoemde Staten veel meer inlichtingen heeft gevraagd dan de informatie die hij aan verzoeker heeft gevraagd en waarvoor de informatiebeschikking is gegeven. Voor wat betreft die meer-informatie ontbreekt de connexiteit met de informatiebeschikking. Reeds daarom kan de voorzieningenrechter daarvoor in deze procedure geen voorziening treffen.
4.4.
Voor wat betreft de inlichtingen die wel samenhangen met de informatiebeschikking ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter neemt daarbij tot uitgangspunt dat de inspecteur bevoegd is om inlichtingen aan buitenlandse autoriteiten te vragen, tenzij hij daarbij onredelijk handelt of in strijd handelt met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om te oordelen dat een van die situaties zich hier voordoet. In de brief van 2 mei 2024 en in de informatiebeschikking is gemotiveerd aangegeven welke relaties er bestaan tussen verzoeker en Nederland op grond waarvan informatie eerst aan verzoeker en vervolgens aan de buitenlandse autoriteiten werd gevraagd. Verzoeker heeft daar tegenover gesteld dat hij geen persoonlijke band van duurzame aard heeft en had met Nederland. De door de inspecteur geschetste relaties zijn echter niet zo beperkt dat zonder meer duidelijk is dat die persoonlijke band ontbreekt. Het instellen van een woonplaatsonderzoek is daarom niet zonder meer onbegrijpelijk of onrechtmatig, want het kan meer duidelijkheid geven over de al dan niet bestaande banden van verzoeker met Nederland. Datzelfde geldt voor het stellen van vragen aan buitenlandse autoriteiten.
4.5.
Dat daarbij privé-gegevens van verzoeker tussen de staten worden uitgewisseld en dus de privacy van verzoeker en/of zijn kinderen in enige mate wordt aangetast, is onvermijdelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van juiste belastingheffing zwaarder dan het belang van verzoeker op bescherming van de privacy. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat voor de inspecteur een geheimhoudingsplicht geldt en dat in de belastingverdragen en de verdragen inzake de uitwisseling van informatie bepalingen zijn opgenomen die de geheimhouding van de uitgewisselde gegevens moeten waarborgen. Voor wat betreft Litouwen, voor welk land belanghebbende uitdrukkelijk dat privacy-element aan de orde heeft gesteld, staat dat in artikel 28 van het belastingverdrag met dat land [2] . Voor wat betreft België staat het in artikel 29 van het belastingverdrag met dat land [3] en voor wat betreft Monaco, Liberia en de Britse Maagdeneilanden in artikel 8 van de informatie-uitwisselingsverdragen met die landen [4] .
4.6.
De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om de opschorting van de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de informatiebeschikking ongedaan te maken opdat verzoeker de vraag of de informatiebeschikking terecht is gegeven zo snel mogelijk aan een rechter kan voorleggen. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat de informatie die de inspecteur (in de toekomst) uit het buitenland wenst te ontvangen niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar, zodat er helemaal geen sprake kan zijn van 'noodzakelijke informatie' ter beoordeling van het bezwaar als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, letter b, van de Awb.
4.7.
Voor zover verzoeker die noodzaak betwist, betwist hij in feite dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is opgeschort op grond van artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb. Dat kan hij (zoals ter zitting aan de orde is gekomen) voorleggen aan de ‘gewone’ rechter via een procedure wegens niet tijdig beslissen (Afdeling 8.2.4A Awb). In die procedure kan de rechter integraal toetsen of aan de voorwaarden van artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb is voldaan. Voor ingrijpen van de voorzieningenrechter is alleen reden als zonder meer duidelijk is dat de mededeling van de inspecteur dat de termijn voor het doen van uitspraak is opgeschort onjuist is. Daarbij ligt het op de weg van verzoeker om, met inachtneming van de beperkingen van de voorlopigevoorzieningenprocedure, aannemelijk te maken dat de door de inspecteur gepretendeerde noodzaak voor het vragen van inlichtingen aan het buitenland niet bestaat of dat verder uitstel van de uitspraak op bezwaar onredelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met al hetgeen hij heeft gesteld en bijgebracht dat niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.8.
De inspecteur heeft in zoverre enige beleidsvrijheid bij de toepassing van artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb dat hij het opschorten van de termijn voor het doen van uitspraak zelf kan bewerkstelligen door al dan niet tijdig daarover een mededeling aan verzoeker te doen, zoals hij in dit geval heeft gedaan. De inspecteur heeft als argument voor de opschorting van de termijn aangevoerd dat hij wil toetsen of de door verzoeker op basis van artikel 47 van de AWR verstrekte informatie juist is. Dat acht de voorzieningenrechter een gerechtvaardigd belang. Er zijn geen aanwijzingen dat de inspecteur hierbij heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
4.9.
De voorzieningenrechter begrijpt de wens van verzoeker dat hij snel een oordeel wil van de rechter over de vraag of hij verplicht is de door de inspecteur gevraagde informatie te geven. Artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb voorziet echter in generieke opschorting van de bezwaartermijn en bevat geen uitzondering voor informatiebeschikkingen. Voor zover verzoeker bedoelt dat de voorzieningenrechter de werking van artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb ongedaan moet maken omdat het van rechtswege ontstane uitstel voor het doen van uitspraak op bezwaar voor hem onbillijk uitpakt, wordt iets gevraagd waartoe de voorzieningenrechter niet bevoegd is. In artikel 11 Wet algemene bepalingen is immers bepaald dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter deze verzoeken afwijst.
Verzoek om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen
4.11.
Verzoeker vraagt de inspecteur te gelasten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstekken. De inspecteur heeft inmiddels een groot deel van die stukken verstrekt. In zoverre heeft het verzoek geen belang meer. Maar volgens verzoeker ontbreekt nog een aantal stukken. Het gaat dan volgens verzoeker in het bijzonder om het dossier van de erfbelasting (zie onderdeel 2.1 hiervoor), stukken van intern beraad en de lijst van de Belastingdienst met risicosignalen genaamd ‘LXX bestand Monaco’. Ten aanzien van het ‘LXX bestand Monaco’ voert verzoeker nog aan dat hij ervan op de hoogte is dat het bestand formeel niet meer toegankelijk is omdat het op 22 september 2020 in een datakluis is gezet, maar dat het niet kan worden uitgesloten dat het raadplegen van deze lijst voor het moment dat deze in de datakluis is geplaatst uiteindelijk heeft geleid tot het opstarten van het onderzoek.
4.12.
Volgens de inspecteur heeft hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De inspecteur stelt dat zijn collega’s van de erfbelasting hem slechts enkele stukken uit het erfbelastingdossier ter beschikking hebben gesteld en dat hij de betreffende stukken ook met belanghebbende heeft gedeeld. De overige stukken uit het erfbelastingdossier hebben volgens de inspecteur hem niet ter beschikking gestaan en behoren daarom ook niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur voert verder aan dat er geen stukken bestaan van intern beraad en dat het ‘LXX bestand Monaco’ hem niet ter beschikking heeft gestaan in het kader van deze procedure. Volgens de inspecteur is het onderzoek naar verzoeker gestart nadat dat bestand in de datakluis is gezet. De aanleiding van het onderzoek naar verzoeker was de aankoop van onroerende zaken in 2018, aldus de inspecteur.
4.13.
De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de inspecteur heeft gesteld. Het verzoek om de inspecteur te gelasten meer stukken over te leggen, wordt daarom afgewezen.
Verzoek om een dwangsom
5. Aangezien de voorzieningenrechter alle verzoeken van verzoeker afwijst (zie 4.10 en 4.13) , bestaat er geen aanleiding voor een dwangsom. De voorzieningenrechter wijst daarom ook dit verzoek af.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 12 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Litouwen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Vilnius, 16 juni 1999.
3.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Luxemburg, 5 juni 2001.
4.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Monaco inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, ’s-Gravenhage, 11 januari 2010; en erdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Liberia inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, Monrovia, 27 mei 2010; en Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Britse Maagdeneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, ’s-Gravenhage, 11 september 2009.