ECLI:NL:RBZWB:2025:2834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/2374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over pensioenuitkeringen van een inwoner van België

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2025, wordt het beroep van een belanghebbende, inwoner van België, tegen een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd en het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de vraag of Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen van de belanghebbende, die onder andere afkomstig zijn van Aegon en Stichting pensioenfonds Honeywell. De rechtbank concludeert dat Nederland het heffingsrecht heeft over de Aegon-uitkering en een deel van de Honeywell-uitkering, en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van de belanghebbende niet slaagt. De rechtbank oordeelt dat de aanslag moet worden verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.924, en dat de belastingrente dienovereenkomstig moet worden aangepast. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de inspecteur moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (België), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikking terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of Nederland het heffingsrecht heeft over de uitkering van Aegon-levensverzekering N.V. ( Aegon ) en over de uitkering van Stichting pensioenfonds Honeywell ( Honeywell ). Daarbij komt ook aan bod of het vertrouwensbeginsel heffing in Nederland over de Aegon -uitkering in de weg staat. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Nederland het heffingsrecht over de Aegon -uitkering en over een deel van de Honeywell -uitkering. Er is geen sprake van opgewekt vertrouwen dat het heffingsrecht van Nederland over de Aegon -uitkering in de weg staat. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont sinds medio 2007 in België.
3.1.
In 2019 heeft belanghebbende de volgende inkomsten uit Nederland ontvangen:
Bron
Bruto bedrag
Ingehouden loonheffing
Sociale verzekeringsbank (AOW)
Stichting pensioenfonds ABP (ABP)
Aegon levensverzekering N.V. ( Aegon )
Stichting pensioenfonds Honeywell ( Honeywell )
€ 12.470
€ 1.708
€ 1.155
€ 36.245
-
€ 151
-
-
3.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 geen aangifte IB ingediend en is daartoe ook niet uitgenodigd door de inspecteur.
3.3.
De inspecteur heeft op 25 januari 2022 informatie ontvangen van het Central Liaison Office (CLO) over de Nederlandse inkomsten van belanghebbende over het jaar 2019. Uit deze informatie blijkt dat de Belgische aanslag over het inkomstenjaar 2019 als volgt is opgelegd:
- code 1158: € 665,57
- code 1211: € 1.557
- code 1228: € 19.400,79
De Belgische heffing onder de codes 1211 en 1228 vormen een progressieve heffing over (voormalige) beroepsinkomsten. De heffing onder de code 1158 is een heffing waarbij 3% van een (pensioen)aanspraak met een vast heffingspercentage wordt belast.
3.4.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het in Nederland belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
Bron
Bedrag
ABP
Aegon
Honeywell
Totaal
€ 1.708
€ 1.155
€ 36.245
€ 39.108
3.5.
Het procesdossier bevat een brief van de inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 17 mei 2018 waarin de inspecteur verklaart dat op grond van het verzoek van belanghebbende een vrijstelling van inhouding van loonbelasting wordt verleend voor de Aegon -uitkering. In de brief is vermeld dat de vrijstelling van toepassing is met ingang van 1 januari 2018 en dat de geldigheid van de verklaring uiterlijk 31 december 2022 eindigt. In de brief is daarnaast het volgende voorbehoud opgenomen:
‘Deze verklaring is afgegeven onder voorbehoud dat u voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling in Nederland zoals die zijn opgenomen in artikel 18 paragraaf 2 van het belastingverdrag tussen Nederland en België. Indien uit informatie van de Belgische belastingdienst blijkt dat u geen recht hebt op een vrijstelling, dan trek ik deze vrijstelling weer in. (…)’
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de AOW-uitkering uitsluitend in België belastbaar is [1] en de ABP-uitkering, omdat het een overheidspensioenuitkering betreft, uitsluitend in Nederland. [2]

Motivering

Schending hoorplicht
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van de inspecteur waarin hij belanghebbende uitnodigt voor een hoorgesprek wordt geacht niet te zijn verstuurd. Daarmee staat vast dat de hoorplicht is geschonden. De zaak moet in beginsel worden terugverwezen naar de inspecteur. Ter zitting hebben partijen echter aangegeven dat zij willen dat de rechtbank de zaak beslist. De rechtbank voorziet daarom zelf in de zaak.
De aanslag
4.1.
Artikel 18 van het Verdrag tussen Nederland en België luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. a. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten en uitkeringen — al dan niet periodiek — uit pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar.
b. Pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeringen die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat zijn slechts in de laatstbedoelde Staat belastbaar.
2. Niettegenstaande het bepaalde in paragraaf 1, mag een daar bedoeld inkomstenbestanddeel ook worden belast in de verdragsluitende Staat waaruit dit inkomstenbestanddeel afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien en voor zover:
wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf a, de aanspraak op dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waaruit het afkomstig is van belasting is vrijgesteld, dan wel de bijdragen die daarvoor zijn betaald aan het pensioenfonds, pensioenspaarfonds of de vennootschap die het inkomstenbestanddeel verschuldigd is, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in het verleden in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor fiscale faciliëring; en
wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagrafen a en b, dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waarvan de genieter ervan inwoner is niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige beroepen, dan wel het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken.
Het vorenstaande is echter uitsluitend van toepassing indien het totale brutobedrag van de inkomstenbestanddelen die op grond van het vorenstaande in de verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, belastbaar zouden zijn, in het kalenderjaar een bedrag van 25.000 euro te boven gaat.
(…)’
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de Aegon -uitkering en de Honeywell -uitkering mag belasten op grond van artikel 18, tweede lid, van het Verdrag.
Artikel 18, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inleg voor de Honeywell -uitkering in het verleden in Nederland op het belastbaar inkomen van belanghebbende in mindering is gebracht in de zin van artikel 18, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag. Partijen verschillen van mening of dit voor de Aegon -uitkering ook het geval is. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.4.
Partijen beschikken beiden niet over stukken waaruit kan worden afgeleid of en in hoeverre de Aegon -uitkering in het verleden fiscaal gefacilieerd is opgebouwd. Op grond van de normale bewijslastverdeling rust de bewijslast dat hij mag heffen over de Aegon -uitkering op de inspecteur. De inspecteur voert in dit verband aan dat sprake is van een pensioen dan wel een uitkering uit een lijfrenteverzekering die is opgebouwd bij een Nederlandse verzekeraar in de periode dat belanghebbende in Nederland woonde. De premies zijn betaald voordat belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en de uitkeringen zijn na die datum ingegaan. Daarnaast was het salaris van belanghebbende in de periode dat hij in Nederland woonde als zodanig steeds in Nederland belastbaar, zodat effectief een aftrek van de betaalde premies op dat salaris mogelijk was, aldus de inspecteur.
4.5.
De rechtbank acht op basis van de door de inspecteur aangevoerde feiten aannemelijk dat belanghebbende de gelegenheid heeft gehad om de pensioen/lijfrentevoorziening van Aegon gefacilieerd op te bouwen. Het ligt dan voor de hand dat belanghebbende van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en de rechtbank acht dat dan ook voorshands aannemelijk.
4.6.
Het is vervolgens aan belanghebbende om feiten en omstandigheden aan te voeren om te onderbouwen dat de Aegon -uitkering in het verleden niet fiscaal gefacilieerd is opgebouwd. Belanghebbende heeft in dat kader erkend dat hij door het tijdsverloop in bewijsnood verkeert en dat hij zijn standpunt niet met stukken, zoals een verklaring niet-afgetrokken premies (saldoverklaring), kan onderbouwen. De rechtbank begrijpt dat het gezien het lange tijdsverloop lastig is om bewijsmiddelen te overleggen, maar dit risico komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van belanghebbende.
4.7.
Het voorgaande betekent dat voor zowel de Honeywell -uitkering als voor de Aegon -uitkering aan de voorwaarde van artikel 18, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag is voldaan.
Artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat de Aegon -uitkering (€ 1.155) niet progressief (voor minder dan 90%) in de Belgische heffing wordt betrokken. Partijen zijn het daarnaast erover eens dat de Honeywell -uitkering voor 88/444e deel (€ 7.184) progressief, en voor 356/444e deel (€ 29.061) niet (progressief) in de Belgische heffing wordt betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen en zal deze standpunten volgen.
4.9.
Partijen zijn verdeeld over de uitleg van artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag. Belanghebbende stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 februari 2023 [3] , dat het bedrag van de Honeywell -uitkering dat in België progressief in de heffing is betrokken in mindering dient te komen op het belastbaar inkomen in Nederland. De inspecteur gaat uit van het totale bruto bedrag van de Honeywell -uitkering (€ 36.245), waarover per saldo minder dan 90% van het progressieve tarief wordt geheven. Datzelfde geldt voor de Aegon -uitkering. Op grond daarvan stelt de inspecteur dat Nederland het heffingsrecht heeft over de volledige Honeywell - en Aegon uitkering en dat België voorkoming van dubbele belasting moet verlenen.
4.10.
De rechtbank overweegt dat het geschil in de zaak waar belanghebbende naar verwijst zag op de vraag of voor de grens van € 25.000 het totale bruto bedrag aan uitkeringen in aanmerking moet worden genomen of uitsluitend het bedrag dat in België niet progressief wordt belast. Deze vraag is in dit geval niet aan de orde, omdat de Honeywell -uitkering voor € 29.061 en ook de Aegon -uitkering van € 1.155 niet (progressief) in België wordt belast. Aan de € 25.000 grens wordt dus sowieso voldaan. Gelet hierop betwist belanghebbende niet langer dat de Aegon -uitkering, behoudens toepassing van het vertrouwensbeginsel (4.13 e.v.), in Nederland in de heffing kan worden betrokken.
4.11.
De vraag die hier voorligt is of Nederland de Honeywell -uitkering volledig in de heffing mag betrekken of slechts voor het deel dat niet (progressief) in België wordt belast. Uit de zinsnede ‘indien en voor zover’ in de tekst van artikel 18, tweede lid, van het Verdrag leidt de rechtbank af dat Nederland het heffingsrecht heeft tot het bedrag waarvoor deze uitkeringen fiscaal gefacilieerd in Nederland zijn opgebouwd (onderdeel a) én tot het bedrag waarvoor de uitkeringen in België niet progressief worden belast. De rechtbank volgt het betoog van de inspecteur niet dat de ‘voor zover’-bepaling alleen betrekking heeft op de voorwaarde van de fiscale faciliëring. De ‘voor zover’-bepaling staat immers vóór de cumulatieve opsomming van de voorwaarden waaraan de uitkeringen moeten voldoen zodat Nederland het heffingsrecht verkrijgt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dat Nederland, aangezien de Honeywell -uitkering fiscaal gefacilieerd in Nederland is opgebouwd, de uitkering in de Nederlandse heffing mag betrekken voor dat deel dat niet in België (progressief) wordt belast.
4.12.
Voor zover de inspecteur heeft gewezen op de afspraken in de overeenkomst tussen Nederland en België met betrekking tot de toepassing van artikel 18 van het Verdrag [4] merkt de rechtbank op dat deze overeenkomst, omdat het een verdragsposterieure uitlegging betreft die niet beperkt is tot het preciseren of verduidelijken van de verdragstekst, buiten beschouwing dient te blijven, althans niet ten nadele van belanghebbende kan worden ingeroepen. [5]
Schending vertrouwensbeginsel
4.13.
Belanghebbende betoogt dat heffing over de Aegon -uitkering een schending van het vertrouwensbeginsel oplevert. Belanghebbende wijst hierbij op de vrijstellingsverklaring van 17 mei 2018 (zie 3.5) en naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 januari 2024 [6] . Volgens belanghebbende kon hij vertrouwen ontlenen aan de vrijstellingsverklaring en mocht hij ervan uitgaan dat de inspecteur de inkomsten uit de Aegon -uitkering niet in de Nederlandse heffing zou betrekken. Partijen zijn het erover eens dat ten aanzien van de Honeywell -uitkering het vertrouwensbeginsel niet is geschonden, reeds omdat de vrijstellingsverklaring met betrekking tot die uitkering van toepassing is met ingang van 1 januari 2023 en deze vrijstellingsverklaring daarom niet van betekenis is voor het jaar 2019.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat de vrijstellingsverklaring moet worden beschouwd als een als toezegging op te vatten expliciete uitlating van de inspecteur die onder omstandigheden bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen kan wekken dat de Aegon -uitkering in Nederland niet in de heffing zal worden betrokken. De inspecteur heeft in dit geval echter in de brief een voorbehoud opgenomen waarin hij verklaart dat de vrijstelling wordt ingetrokken indien blijkt dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in het belastingverdrag tussen Nederland en België. Nu belanghebbende met betrekking tot de Aegon -uitkering niet aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet (4.10) kan reeds daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gaat ook niet op, omdat in die zaak geen sprake was van een voorbehoud in de vrijstellingsverklaring.
4.15.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt het heffingsrecht over de Aegon -uitkering volledig en over de Honeywell -uitkering voor een bedrag van € 29.061 aan Nederland toe. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat de aanslag moet worden verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.924 [7] .
Belastingrente
4.16.
Op grond van artikel 30fc van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) wordt belastingrente in rekening gebracht indien een aanslag IB wordt vastgesteld na zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarover belasting moet worden betaald.
4.17.
De inspecteur heeft in overeenstemming met de wettelijke bepalingen belastingrente in rekening gebracht. Dat belanghebbende niet uitgenodigd was tot het doen van aangifte is daarbij niet van belang. Ook niet van belang is dat belanghebbende niet gehouden was om aangifte te doen, omdat hij niet was uitgenodigd. Omdat de aanslag wordt verminderd (zie 4.15) wordt ook de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de aanslag IB 2019 wordt verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.924. De in rekening gebrachte belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.924 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 mei 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (het Verdrag).
2.Op grond van artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:466.
4.Besluit Staatssecretaris van Financiën van 5 maart 2018, Stcrt. 2018/17744.
5.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:466, r.o. 4.10 en de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1210.
6.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 januari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:269.
7.= de Aegon -uitkering € 1.155 + de ABP-uitkering € 1.708 + de Honeywell -uitkering € 29.061.