8.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak, voor zover deze niet al in de uitspraak zelf is opgenomen.
9. Verzoeker stelt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de toegestane goothoogte van een bijgebouw zoals vastgesteld in artikel 20.2.3 sub b van het bestemmingsplan WAAU-2017 wordt overschreden. De afwijkingsmogelijkheid die het college heeft toegepast, is volgens verzoeker onvoldoende onderbouwd. Daartoe voert verzoeker aan dat een concrete ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of hier sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast heeft het college volgens verzoeker een onzorgvuldige en onvolledige belangenafweging gemaakt, door het privacybelang van zijn gezin en met name dat van zijn minderjarige zoon, die een autistische stoornis heeft, onvoldoende mee te wegen. Verzoeker stelt dat de vergunde dakopbouw een directe en onevenredige inbreuk op hun privacy oplevert, omdat deze uitzicht biedt op hun gehele achtererf. Verzoeker en zijn gezin voelen zich bespied door hun buren en dat gevoel zal met de komst van deze dakopbouw nog verder toenemen.
10. Verzoeker stelt – kort gezegd – dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
11. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig, nu vergunninghoudster ter zitting heeft bevestigd dat de dakopbouw in maart of april 2025 zal worden geplaatst.
13. Volgens het college kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl worden verleend, omdat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Omgevingsplan gemeente Altena
14. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente.Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel [adres 1] in [plaats] was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “WAAU-2017” van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Altena. Volgens het bestemmingsplan “WAAU-2017” geldt op het perceel de bestemming ‘Wonen-1’.
15. Op grond van artikel 20.2.3, onder b van de planregels mag de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 meter. Tussen partijen is niet in geschil dat de goothoogte van de dakopbouw 5,2 meter bedraagt, zodat de toegestane goothoogte wordt overschreden.
16. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd.Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In het Bkl staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
17. De vraag die in het kader van deze procedure moet worden beantwoord, is of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. ‘Evenwichtige toedeling’ is een open norm en het bevoegd gezag heeft beleidsruimte om deze in te vullen. Beoogd is om aan te sluiten bij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ dat gold onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
18. De voorzieningenrechter overweegt dat de vergunde dakopbouw aan de achterzijde van de woning wordt gesitueerd, zodat deze niet van invloed is op het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid of het uitzicht van omwonenden. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat de afstand van de dakopbouw tot de erfgrens van verzoeker vijf meter (en niet acht) bedraagt. Daarmee staat dus vast, gezien artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering om de omgevingsvergunning te verlenen. Gezien deze afstand van vijf meter tot de erfgrens kon het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid tot de conclusie komen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van verzoeker. Nader onderzoek naar de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan, zoals een bezonnningstudie, was daartoe, anders dan verzoeker kennelijk meent, in dit geval niet noodzakelijk. Ook was het college niet verplicht om alternatieven te onderzoeken. Het college hoeft immers alleen te toetsen of de aangevraagde dakopbouw kan worden gerealiseerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
19. De persoonlijke belangen van verzoeker, in het bijzonder het grote belang dat hij hecht aan de privacy van zijn gezin vanwege de autistische stoornis van zijn zoon, zijn blijkens het bestreden besluit in de bezwaarfase wel meegewogen door het college. Dat de dakopbouw een negatieve invloed zal hebben op de gezondheid van zijn zoon is door verzoeker niet nader onderbouwd met (medische) stukken. Deze gestelde omstandigheid maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet dat het college de aanvraag had moeten weigeren. De enkele vrees van verzoeker dat zijn gezin bespied wordt door vergunninghoudster, wat vergunninghoudster ter zitting overigens heeft betwist, kan geen doorslaggevende rol spelen in de beoordeling van de aanvraag. Het college kon het belang van vergunninghoudster om te mogen bouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid zwaarder laten wegen dan het privacybelang van verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verzoeker weliswaar in een rustige omgeving woont, maar dat zijn woning toch gelegen is binnen de bebouwde kom van [plaats] . De woning staat in een lintbebouwing, waar buren enige overlast van elkaar te dulden hebben.