ECLI:NL:RBZWB:2025:282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
24/8080 en 24/8081
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een dakopbouw in de gemeente Altena

Op 23 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de verleende omgevingsvergunning voor een dakopbouw. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena op 24 juni 2024. Verzoeker, die naast de vergunninghoudster woont, stelde dat de dakopbouw in strijd was met het bestemmingsplan en dat deze een onevenredige aantasting van zijn privacy zou opleveren, vooral vanwege de autistische stoornis van zijn zoon. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 13 januari 2025 en concludeerde dat het college de vergunning op goede gronden had verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dakopbouw aan de achterzijde van de woning was gesitueerd en geen invloed had op het straat- en bebouwingsbeeld. De afstand tot de erfgrens was vijf meter, wat volgens de voorzieningenrechter geen privaatrechtelijke belemmering vormde. De voorzieningenrechter vond dat de persoonlijke belangen van verzoeker, hoewel meegewogen, niet opwogen tegen het belang van de vergunninghoudster om te bouwen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/8080 en 24/8081
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghoudster]uit [plaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. M. de Buck-Hartman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakopbouw op de locatie [adres 1] in [plaats] .
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning voor de dakopbouw met een besluit van 24 juni 2024 verleend. Met het bestreden besluit van 2 december 2024 op het bezwaar van verzoeker is het college bij dat besluit, voorzien van een nadere motivering, gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, vergezeld door zijn echtgenote, [gemachtigde] en [naam] namens het college en vergunninghoudster, vergezeld door haar echtgenoot en haar gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 24 april 2024 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor het realiseren van een dakkapel op de locatie [adres 1] in [plaats] .
3. Bij besluit van 24 juni 2024 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het realiseren van een dakopbouw op genoemde locatie. Het college heeft het begrip dakkapel, dat in de aanvraag staat, ambtshalve aangepast naar dakopbouw op basis van de bouwtekening, omdat de bovenkant van de dakopbouw direct aansluit op de nok. [1]
4. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij woont met zijn gezin op het adres [adres 2] in [plaats] , naast vergunninghoudster.
5. Op 14 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie). Op 20 november 2024 heeft de commissie een advies uitgebracht aan het college.
6. In het bestreden besluit heeft het college een nadere onderbouwing gegeven aan het primaire besluit ten aanzien van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de beoordelingsregels van artikel 8.0b en 8.0e van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor het realiseren van de dakopbouw op goede gronden heeft verleend. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor het realiseren van de dakopbouw op goede gronden heeft verleend
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
8.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak, voor zover deze niet al in de uitspraak zelf is opgenomen.
Beroepsgronden
9. Verzoeker stelt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de toegestane goothoogte van een bijgebouw zoals vastgesteld in artikel 20.2.3 sub b van het bestemmingsplan WAAU-2017 wordt overschreden. De afwijkingsmogelijkheid die het college heeft toegepast, is volgens verzoeker onvoldoende onderbouwd. Daartoe voert verzoeker aan dat een concrete ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of hier sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast heeft het college volgens verzoeker een onzorgvuldige en onvolledige belangenafweging gemaakt, door het privacybelang van zijn gezin en met name dat van zijn minderjarige zoon, die een autistische stoornis heeft, onvoldoende mee te wegen. Verzoeker stelt dat de vergunde dakopbouw een directe en onevenredige inbreuk op hun privacy oplevert, omdat deze uitzicht biedt op hun gehele achtererf. Verzoeker en zijn gezin voelen zich bespied door hun buren en dat gevoel zal met de komst van deze dakopbouw nog verder toenemen.
10. Verzoeker stelt – kort gezegd – dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Spoedeisend belang
11. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig, nu vergunninghoudster ter zitting heeft bevestigd dat de dakopbouw in maart of april 2025 zal worden geplaatst.
Standpunt college
13. Volgens het college kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl worden verleend, omdat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Omgevingsplan gemeente Altena
14. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. [2] Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel [adres 1] in [plaats] was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “WAAU-2017” van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Altena. Volgens het bestemmingsplan “WAAU-2017” geldt op het perceel de bestemming ‘Wonen-1’.
15. Op grond van artikel 20.2.3, onder b van de planregels mag de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 meter. Tussen partijen is niet in geschil dat de goothoogte van de dakopbouw 5,2 meter bedraagt, zodat de toegestane goothoogte wordt overschreden.
16. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. [3] Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In het Bkl staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
17. De vraag die in het kader van deze procedure moet worden beantwoord, is of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. ‘Evenwichtige toedeling’ is een open norm en het bevoegd gezag heeft beleidsruimte om deze in te vullen. Beoogd is om aan te sluiten bij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ dat gold onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
18. De voorzieningenrechter overweegt dat de vergunde dakopbouw aan de achterzijde van de woning wordt gesitueerd, zodat deze niet van invloed is op het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid of het uitzicht van omwonenden. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat de afstand van de dakopbouw tot de erfgrens van verzoeker vijf meter (en niet acht) bedraagt. Daarmee staat dus vast, gezien artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering om de omgevingsvergunning te verlenen. Gezien deze afstand van vijf meter tot de erfgrens kon het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid tot de conclusie komen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van verzoeker. Nader onderzoek naar de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan, zoals een bezonnningstudie, was daartoe, anders dan verzoeker kennelijk meent, in dit geval niet noodzakelijk. Ook was het college niet verplicht om alternatieven te onderzoeken. Het college hoeft immers alleen te toetsen of de aangevraagde dakopbouw kan worden gerealiseerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
19. De persoonlijke belangen van verzoeker, in het bijzonder het grote belang dat hij hecht aan de privacy van zijn gezin vanwege de autistische stoornis van zijn zoon, zijn blijkens het bestreden besluit in de bezwaarfase wel meegewogen door het college. Dat de dakopbouw een negatieve invloed zal hebben op de gezondheid van zijn zoon is door verzoeker niet nader onderbouwd met (medische) stukken. Deze gestelde omstandigheid maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet dat het college de aanvraag had moeten weigeren. De enkele vrees van verzoeker dat zijn gezin bespied wordt door vergunninghoudster, wat vergunninghoudster ter zitting overigens heeft betwist, kan geen doorslaggevende rol spelen in de beoordeling van de aanvraag. Het college kon het belang van vergunninghoudster om te mogen bouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid zwaarder laten wegen dan het privacybelang van verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verzoeker weliswaar in een rustige omgeving woont, maar dat zijn woning toch gelegen is binnen de bebouwde kom van [plaats] . De woning staat in een lintbebouwing, waar buren enige overlast van elkaar te dulden hebben. [4]

Conclusie en gevolgen

20. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy van verzoeker en zijn gezin. Van schending van het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel is onvoldoende gebleken. Het beroep van verzoeker is dus ongegrond.
21. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier op 23 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Omgevingswet
Artikel 5.1. (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
(…)
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een bouwactiviteit,
(…)
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Artikel 5.18. (beoordelingsregels aanvraag artikel 5.1-activiteiten bij algemene maatregel van bestuur)
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.
(…)
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Artikel 8.0a. (beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit algemeen)
(…)
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bestemmingsplan WAAU-2017 (onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan van de gemeente Altena)
Artikel 20.2.3 Bijgebouwen
(…)
de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30m;
(…)
Burgerlijk Wetboek (BW)
Artikel 5:50, eerste lid van het BW bepaalt:
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.

Voetnoten

1.Het college is daarvoor aangesloten bij de definities van de Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig gebruik van de Rijksoverheid (
2.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
4.Rechtbank Den Haag 13 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12346, r.o. 6.5.