ECLI:NL:RBZWB:2025:2696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
24/6431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Eiseres, werkzaam als leerkracht basisonderwijs, heeft een WGA-vervolguitkering aangevraagd na arbeidsongeschiktheid door gezondheidsklachten als gevolg van een tekenbeet. Het UWV heeft haar een uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,85%, maar dit percentage werd later gewijzigd naar 60,06% na bezwaar van de (ex-)werkgever. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheid opnieuw op 54,85% werd vastgesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar partner en een advocaat van het UWV. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende inzicht hadden in de medische situatie van eiseres. De rechtbank concludeert dat de aangenomen beperkingen en de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist zijn, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de objectiviteit van het medisch oordeel.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 54,85% heeft vastgesteld. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6431 WIA

uitspraak van 6 mei 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 11 juli 2023 (primair besluit) aan eiseres een WGA-vervolguitkering toegekend met ingang van 16 september 2023 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,17%. De (ex-)werkgever van eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt met als gevolg dat het percentage in een besluit van 31 maart 2023 werd gewijzigd naar 60,06%.
Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 is het bezwaar van de (ex-)werkgever van eiseres gegrond verklaard. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres per 16 september 2023 54,85% arbeidsongeschikt is. De WGA-vervolguitkering wordt daarom per 22 augustus 2024 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres bijgestaan door haar partner [persoon] en mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per 16
september 2023 voor 54,85% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 september 2023 heeft vastgesteld op 54,85%
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
4. Eiseres is als leerkracht basisonderwijs werkzaam geweest voor 21,38 uur per week. Voor dat werk is zij op 19 augustus 2019 uitgevallen vanwege de gevolgen van een tekenbeet, te weten belemmerende gezondheidsklachten en verminderde energetische inzet (vermoeidheid).
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 13 november 2023. Tijdens het spreekuur is psychisch onderzoek verricht. Een lichamelijk onderzoek heeft volgens de verzekeringsarts geen toegevoegde waarde. Eiseres is in november 2021 al gezien door de verzekeringsarts en destijds is er een belastbaarheidsprofiel opgesteld. Bij de huidige beoordeling blijkt dat de medische situatie en de ervaren klachten niet wezenlijk zijn veranderd sinds de beoordeling uit 2021. Volgens de verzekeringsarts gelden er beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. De arbeidsbeperkingen zijn volgens de verzekeringsarts niet duurzaam, aangezien er nog een behandeling gevolgd wordt en/of nog kan worden gevolgd met kans op verbetering.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 november 2023.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en overweegt dat bij eiseres sprake is van langer bestaande vermoeidheidsklachten als gevolg van Lyme. Eiseres geeft aan dat haar situatie ten opzichte van einde wachttijd niet wezenlijk is gewijzigd. Daarnaast heeft in de voorgaande bezwaarprocedure de verzekeringsarts b&b op 23 maart 2023 beargumenteerd waarom de opgestelde FML van 5 november 2021 passend is. Hiertegen is eiseres niet in beroep gegaan, waarmee de belastbaarheid is komen vast te staan. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte bezwaren niet leiden tot aanpassing van de FML van de primaire verzekeringsarts. Er zijn geen evidente fouten gemaakt die het noodzakelijk maken hierop terug te komen. De klachtenomschrijving tijdens het spreekuur van de primaire verzekeringsarts komt overeen met de klachtenbeschrijving in de voorgaande bezwaarprocedure. Eiseres voert geen andere medische aandoening aan die een ander zicht geeft op de beschreven belastbaarheid. Gezien het voorgaande zijn er geen medische argumenten aanwezig om ten opzichte van einde wachttijd een verslechtering in de belastbaarheid aan te nemen. De primaire verzekeringsarts is terecht uitgegaan van de belastbaarheid zoals beschreven in 2021. Ook bestaat er – getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid – geen medische reden om een forsere urenbeperking toe te kennen. Met de stoornis in de energiehuishouding door een energietekort en haar leefpatroon wordt al in voldoende mate rekening gehouden door de primaire verzekeringsarts. Dit is, in combinatie met de overige beperkingen waarmee de mentale energetische belasting wordt verminderd, voldoende. Tot slot is er ook geen reden om op preventieve gronden een forsere urenbeperking aan te nemen, omdat er geen sprake is van ernstige psychiatrie, waardoor eiseres haar eigen mogelijkheden ernstig zou overschatten.
5.3.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de aangenomen urenbeperking van maximaal vijf uur per dag en 25 uur per week onvoldoende is. Het UWV heeft volgens eiseres de stukken van de verzekeringsarts onjuist geïnterpreteerd. Daarnaast zijn deze stukken niet in lijn met de bevindingen van de artsen die zij heeft bezocht en is de informatie van de afgelopen 1,5 jaar niet meegenomen. De keuringen van augustus 2021 en 2023 vindt eiseres willekeurig en van zeer laag niveau. Er werden vreemde vragen gesteld en er werd niet geluisterd naar haar antwoorden. Verder stelt eiseres dat het vreemd is dat er in augustus 2023 (op verzoek van de (ex)-werkgever) opnieuw een keuring heeft plaatsgevonden, terwijl er in februari 2023 ook al een keuring is geweest. Dat de (ex-)werkgever in bezwaar aanvoert dat er twee jaar geen keuring heeft plaatsgevonden, is dus onjuist. Concluderend wil eiseres graag een nieuw objectief onderzoek laten uitvoeren waarin ook de informatie van de afgelopen 1,5 jaar wordt meegenomen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij medische informatie heeft die niet bekend was op het spreekuur van de verzekeringsarts en informatie heeft over haar huidige behandeling in Amersfoort. Hierdoor voelt eiseres zich niet gehoord en stelt zij dat de verzekeringsarts onvoldoende deskundig is.
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
6. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, waaronder de zich daarin bevindende medische informatie. Gezien de aanwezige informatie beschikte de verzekeringsarts b&b over ruim voldoende inzicht in de (medische) situatie van eiseres op de peildatum: 16 september 2023. Informatie over de huidige behandeling van eiseres kan daar geen ander licht op werpen. Verder is niet gebleken dat relevante medische informatie ten tijde van de medische beoordeling in bezwaar ontbrak en in beroep heeft eiseres geen (nieuwe) medische informatie ingediend. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het medisch oordeel niet objectief is geweest en/of de verzekeringsarts(en) onvoldoende deskundige is/zijn.
6.1.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten. Hiervoor zijn beperkingen aangenomen op dynamische handelingen en statische houdingen (zitten, lopen, tillen, traplopen en gebruik van de handen) en persoonlijk en sociaal functioneren (omgaan met anderen, concentreren, omgaan met verantwoordelijkheden, omgaan met onverwachte zaken, omgaan met omgevingsprikkels, omgaan met conflicten, omgaan met problemen van andere mensen en praten). Ook is een urenbeperking aangenomen van maximaal 5 uur per dag en 25 uur per week. Eiseres heeft haar stelling dat de aangenomen urenbeperking onvoldoende is niet nader gespecificeerd of onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts b&b de door eiseres ervaren klachten op een andere manier heeft gewogen dan dat zij die ervaart, betekent niet dat het medische oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiseres zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. [1] Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, ziet de rechtbank in wat zij heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
Niet gebleken is dat in de FML van 17 november 2023 de beperking van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
7. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), Huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en Medewerker postverzorging (intern) (Sbc-code 315140).
8. De beroepsgronden van eiseres geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 6.1 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat de geduide functies passen bij de belastbaarheid van eiseres, omdat het eenvoudige en routinematige werkzaamheden betreft, die parttime worden uitgevoerd en niet stresserend zijn. Verder is hierbij geen sprake van veel en intensieve sociale interactie met anderen. De verzekeringsarts stelde bovendien geen beperkingen vast in persoonlijk functioneren die maken dat zij niet in staat zou zijn de gevraagde jaarlijkse training en vakgerichte opleiding te kunnen volgen. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat de functies passend zijn en mogen deze functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
9. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,85%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
10. Eiseres heeft nog aangevoerd dat het vreemd is dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage binnen zes maanden in deze mate verschilt, ondanks dat haar situatie niet is veranderd. Het verschil in percentages geeft echter geen verslechtering of verbetering in haar situatie aan. De beperkingen die zijn aangenomen op basis van haar medische klachten zijn neergelegd in een FML, die ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de eerdere beoordeling(en). Voor de berekening zijn de hiervoor genoemde geduide functies van belang, waarmee de theoretische verdiencapaciteit wordt vastgesteld. Dit leidt, anders dan in de eerdere beoordeling(en) waar andere functies zijn geduid, in de voorliggende beoordeling tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,85%.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 september 2023 heeft vastgesteld op 54,85%
.
12. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 6 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:106.