Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van de burgemeester en wethouders van de gemeente Goes tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een WOO-verzoek van [geopposeerde/eiser] dat op 29 februari 2024 was ingediend, waarbij hij het college verzocht om informatie over het sluiten van panden wegens illegale prostitutie. De rechtbank had eerder op 28 juni 2024 het beroep van [geopposeerde/eiser] gegrond verklaard zonder zitting, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De opposant, de gemeente Goes, heeft hiertegen verzet aangetekend.
Tijdens de zitting op 26 september 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opposant geen stukken of verweerschrift had ingediend, wat leidde tot de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft in de verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of het beroep gegrond was. De opposant voerde aan dat er op 19 december 2023 al een beslissing was genomen op het WOO-verzoek van [geopposeerde/eiser], en dat er geen beroep was ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 28 maart 2024.
De rechtbank concludeerde dat [geopposeerde/eiser] niet had aangetoond dat hij op 31 december 2023 een WOO-verzoek had ingediend. Hierdoor was de eerdere uitspraak van de rechtbank onterecht gegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en hervatte het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van [geopposeerde/eiser] niet-ontvankelijk wegens misbruik van recht, gezien zijn eerdere procesgedrag en het aantal ingediende procedures.
De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 10 januari 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.