4.2Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Grondslag vordering
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het vaststellen van de aannemelijkheid van het voordeel dat betrokkene heeft genoten.
Periode
Betrokkene is door de rechtbank veroordeeld voor het dealen in georganiseerd verband in de periode van 1 december 2021 tot en met 3 juli 2023, waarbij uit de bewijsmiddelen volgt dat als aanvangsdatum van het dealen door verdachte 7 december 2021 heeft te gelden
.Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers]. De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee voordeel is gegenereerd. Betrokkene heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank neemt deze periode dan ook als uitgangspunt waarbij 3 juli 2023 in deze beoordeling niet zal worden meegenomen nu de aanhouding van betrokkene die dag heeft plaatsgevonden. Deze periode betreft aldus een langere periode dan waar de officier van justitie bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit is gegaan.
Hoeveelheid transacties en dagopbrengst
De verdediging voert aan dat er ter vaststelling van het te ontnemen bedrag slechts enkele weken in kaart zijn gebracht waarin zou zijn gedeald en dientengevolge hoge winsten zijn behaald. Hierdoor is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene gedurende een lange periode hele hoge inkomsten heeft gehad.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport gebruik gemaakt van extrapolatie. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van betrokkene om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243). Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen de verdediging heeft gesteld ten aanzien van de referentieperiode onvoldoende concreet onderbouwd, nu hieruit niet volgt waarom de gehanteerde referentieperiodes niet representatief zouden zijn voor de gehele periode. Ook overigens is dit niet gebleken, zodat de rechtbank bij het bepalen van het aantal transacties per dag aansluiting zal zoeken bij het rapport.
Nu de verdediging haar stelling niet nader heeft onderbouwd en ook betrokkene hierover geen uitleg heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de in het rapport neergelegde berekening ten aanzien van het aantal transacties per dag gevolgd kan worden. De rechtbank zal hier dus van uit gaan.
Om de dagomzet vast te stellen zijn in het rapport de gegevens gebruikt van de afgeluisterde telefoongesprekken in de periode van 10 mei 2023 tot 6 juni 2023 en de Whatsappberichten in de periode van 16 mei 2023 tot 3 juli 2023 van de dealtelefoon met nummer [nummers]. In het rapport is gerelateerd dat uit de Whatsapp-berichten blijkt dat de minimale totale omzet tussen 16 mei 2023 en 3 juli 2023 € 7.450,- betrof. De genoemde periode beslaat 49 dagen, en gemiddeld genomen zou dit, naar beneden afgerond, neerkomen op een dagomzet van
€ 152,- door afspraken via WhatsApp. Daarnaast blijkt uit het beluisteren van dealtelefoonnummer [nummers] dat er over een periode van 5 weken gemiddeld 77 afspraken per dag werden gemaakt. Voor de berekening van de omzet per dag wordt aangenomen dat per koper – gemiddeld genomen - voor € 35,- aan verdovende middelen werd gekocht, zijnde het bedrag tussen 0,5 gram en 1,0 gram cocaïne. Het aantal afspraken vermenigvuldigd met
€ 35,- per transactie leidt tot een dagomzet van € 2.695,- via telefonische afspraken. De verdediging heeft gesteld dat de dagomzet te generiek is berekend. De rechtbank ziet hierin evenwel geen aanleiding om van voorgaande af te wijken, nu deze stelling geenszins concreet is onderbouwd. Dit betekent dat de totale dagomzet van de verkoop van verdovende middelen daarmee op een bedrag van € 2.847,- (€ 152,- en € 2.695,-) komt.
Opbrengst
De voor betrokkene bewezenverklaarde periode bedraagt 573 dagen. Conform de BOOM-rapportage dient een vakantieperiode van 4 weken per jaar in mindering worden gebracht. Dit komt in deze neer op 44 dagen. Hiermee komt de ontnemingsperiode neer op 529 dagen.
Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel in die periode wordt dan € 1.506.063,-- (529 x
€ 2.847,-).
Kosten
Het rapport gaat er vanuit dat voor het behalen van opbrengst door middel van het dealen in harddrugs kosten moeten worden gemaakt en raamt deze kosten op 50% van de omzet (het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel), hetgeen in lijn is met de jurisprudentie zoals deze ook is aangehaald in het rapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het rapport is uitgegaan van een juist percentage aan gemaakte kosten. De rechtbank gaat in haar berekening hiervan uit.
Uit het voorgaande volgt dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aldus wordt geschat op een bedrag van € 753.031,50 (zijnde 1.506.603,-- x 50% )
Toerekening
Het behaalde voordeel (bruto wederrechtelijk verkregen voordeel minus kosten) wordt in het rapport pondspondsgewijs toegerekend aan betrokkene en de 4 medebetrokkenen die onder het dealtelefoonnummer [nummers] werkzaam waren.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak vastgesteld dat er naast betrokkene en de medebetrokkenen nog één ander persoon betrokken is geweest bij het dealen, te weten een persoon die wordt aangeduid als ‘[gebruikersnaam]’.Het wordt aannemelijk geacht dat hij daarom ook heeft gedeeld in de opbrengst van het dealen. Gelet op de bepalende rol die “[gebruikersnaam]” in het geheel lijkt te hebben gehad, is de rechtbank ervan uit dat hij meer voordeel heeft verkregen dan de anderen.
Echter, nu onduidelijk is gebleven hoe de verdeling van opbrengsten en kosten tussen ‘[gebruikersnaam]’ en betrokkene en de vier medebetrokkenen is geweest en betrokkene hier ook geen uitleg over heeft gegeven, acht de rechtbank het redelijk en billijk het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs te verdelen over deze 6 personen. Dat betrokkene pas het laatste half jaar mocht delen in de opbrengst, zoals de verdediging betoogt, maakt voorgaande niet anders, nu deze stelling niet is onderbouwd en daarvan ook overigens niet is gebleken.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten, moet worden geschat op een bedrag van € 125.505,25.