ECLI:NL:RBZWB:2025:2513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
02-158270-23 O
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een ontnemingszaak betreffende cocaïnehandel in georganiseerd verband

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een betrokkene die veroordeeld is voor het medeplegen van het dealen in cocaïne in georganiseerd verband. De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, waarbij het voordeel is vastgesteld op € 133.239,60. De zitting vond plaats op 6 en 11 februari 2025, en het onderzoek werd gesloten op 14 april 2025. De verdediging betwistte de ontnemingsvordering en stelde dat deze onvoldoende feitelijk was onderbouwd, met name omdat de periode van de handel en de berekening van het voordeel niet representatief zouden zijn.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen uit het vonnis van 24 april 2025 integraal overgenomen en het oordeel gebaseerd op een rapport van de politie. De rechtbank concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moet worden op € 753.031,50, na aftrek van kosten. De rechtbank heeft het voordeel pondspondsgewijs verdeeld over de betrokkene en vijf medebetrokkenen, en het bedrag dat de betrokkene moet terugbetalen vastgesteld op € 125.505,25. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-158270-23
vonnis van de rechtbank d.d. 24 april 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] ([land])
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het dealen in cocaïne in georganiseerd verband tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 en 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 april 2025.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vast is komen te staan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne in georganiseerd verband en dat met die handel in totaal een voordeel is behaald ter hoogte van € 133.239,60. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot de berekening van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: rapport).

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de ontnemingsvordering onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Het Openbaar Ministerie gaat uit van een lange periode terwijl de in het dossier aangetroffen tapgesprekken en observaties slechts een kleine periode beslaan en ook fragmentarisch zijn, waarbij de dagomzet te generiek is berekend. De conclusie dat betrokkene elke dag handelde, berust enkel op extrapolatie. Een grondig financieel onderzoek ontbreekt bovendien. Daarbij heeft betrokkene het eerste half jaar niks verdiend. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair wordt een forse matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank sluit in haar overwegingen integraal aan bij de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van 24 april 2025 en als opgenomen in bijlage II onder nummer 1 tot en met 96 bij dat vonnis. In aanvulling op die bewijsmiddelen wordt het oordeel gebaseerd op het rapport.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Grondslag vordering
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het vaststellen van de aannemelijkheid van het voordeel dat betrokkene heeft genoten.
Periode
Betrokkene is door de rechtbank veroordeeld voor het dealen in georganiseerd verband in de periode van 1 december 2021 tot en met 3 juli 2023, waarbij uit de bewijsmiddelen volgt dat als aanvangsdatum van het dealen door verdachte 7 december 2021 heeft te gelden
.Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers]. De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee voordeel is gegenereerd. Betrokkene heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank neemt deze periode dan ook als uitgangspunt waarbij 3 juli 2023 in deze beoordeling niet zal worden meegenomen nu de aanhouding van betrokkene die dag heeft plaatsgevonden. Deze periode betreft aldus een langere periode dan waar de officier van justitie bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit is gegaan.
Hoeveelheid transacties en dagopbrengst
De verdediging voert aan dat er ter vaststelling van het te ontnemen bedrag slechts enkele weken in kaart zijn gebracht waarin zou zijn gedeald en dientengevolge hoge winsten zijn behaald. Hierdoor is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene gedurende een lange periode hele hoge inkomsten heeft gehad.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport gebruik gemaakt van extrapolatie. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van betrokkene om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243).
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen de verdediging heeft gesteld ten aanzien van de referentieperiode onvoldoende concreet onderbouwd, nu hieruit niet volgt waarom de gehanteerde referentieperiodes niet representatief zouden zijn voor de gehele periode. Ook overigens is dit niet gebleken, zodat de rechtbank bij het bepalen van het aantal transacties per dag aansluiting zal zoeken bij het rapport.
Nu de verdediging haar stelling niet nader heeft onderbouwd en ook betrokkene hierover geen uitleg heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de in het rapport neergelegde berekening ten aanzien van het aantal transacties per dag gevolgd kan worden. De rechtbank zal hier dus van uit gaan.
Om de dagomzet vast te stellen zijn in het rapport de gegevens gebruikt van de afgeluisterde telefoongesprekken in de periode van 10 mei 2023 tot 6 juni 2023 en de Whatsappberichten in de periode van 16 mei 2023 tot 3 juli 2023 van de dealtelefoon met nummer [nummers]. In het rapport is gerelateerd dat uit de Whatsapp-berichten blijkt dat de minimale totale omzet tussen 16 mei 2023 en 3 juli 2023 € 7.450,- betrof. De genoemde periode beslaat 49 dagen, en gemiddeld genomen zou dit, naar beneden afgerond, neerkomen op een dagomzet van
€ 152,- door afspraken via WhatsApp. Daarnaast blijkt uit het beluisteren van dealtelefoonnummer [nummers] dat er over een periode van 5 weken gemiddeld 77 afspraken per dag werden gemaakt. Voor de berekening van de omzet per dag wordt aangenomen dat per koper – gemiddeld genomen - voor € 35,- aan verdovende middelen werd gekocht, zijnde het bedrag tussen 0,5 gram en 1,0 gram cocaïne. Het aantal afspraken vermenigvuldigd met
€ 35,- per transactie leidt tot een dagomzet van € 2.695,- via telefonische afspraken. De verdediging heeft gesteld dat de dagomzet te generiek is berekend. De rechtbank ziet hierin evenwel geen aanleiding om van voorgaande af te wijken, nu deze stelling geenszins concreet is onderbouwd. Dit betekent dat de totale dagomzet van de verkoop van verdovende middelen daarmee op een bedrag van € 2.847,- (€ 152,- en € 2.695,-) komt.
Opbrengst
De voor betrokkene bewezenverklaarde periode bedraagt 573 dagen. Conform de BOOM-rapportage dient een vakantieperiode van 4 weken per jaar in mindering worden gebracht. Dit komt in deze neer op 44 dagen. Hiermee komt de ontnemingsperiode neer op 529 dagen.
Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel in die periode wordt dan € 1.506.063,-- (529 x
€ 2.847,-).
Kosten
Het rapport gaat er vanuit dat voor het behalen van opbrengst door middel van het dealen in harddrugs kosten moeten worden gemaakt en raamt deze kosten op 50% van de omzet (het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel), hetgeen in lijn is met de jurisprudentie zoals deze ook is aangehaald in het rapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het rapport is uitgegaan van een juist percentage aan gemaakte kosten. De rechtbank gaat in haar berekening hiervan uit.
Uit het voorgaande volgt dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aldus wordt geschat op een bedrag van € 753.031,50 (zijnde 1.506.603,-- x 50% )
Toerekening
Het behaalde voordeel (bruto wederrechtelijk verkregen voordeel minus kosten) wordt in het rapport pondspondsgewijs toegerekend aan betrokkene en de 4 medebetrokkenen die onder het dealtelefoonnummer [nummers] werkzaam waren.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak vastgesteld dat er naast betrokkene en de medebetrokkenen nog één ander persoon betrokken is geweest bij het dealen, te weten een persoon die wordt aangeduid als ‘[gebruikersnaam]’.Het wordt aannemelijk geacht dat hij daarom ook heeft gedeeld in de opbrengst van het dealen. Gelet op de bepalende rol die “[gebruikersnaam]” in het geheel lijkt te hebben gehad, is de rechtbank ervan uit dat hij meer voordeel heeft verkregen dan de anderen.
Echter, nu onduidelijk is gebleven hoe de verdeling van opbrengsten en kosten tussen ‘[gebruikersnaam]’ en betrokkene en de vier medebetrokkenen is geweest en betrokkene hier ook geen uitleg over heeft gegeven, acht de rechtbank het redelijk en billijk het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs te verdelen over deze 6 personen. Dat betrokkene pas het laatste half jaar mocht delen in de opbrengst, zoals de verdediging betoogt, maakt voorgaande niet anders, nu deze stelling niet is onderbouwd en daarvan ook overigens niet is gebleken.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten, moet worden geschat op een bedrag van € 125.505,25.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 125.505,25 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

€ 125.505,25

- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 125.505,25, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.