ECLI:NL:RBZWB:2025:2461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/02/431655 / JE RK 25-226
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met aandacht voor contactherstel tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, met een tussentijds toetsmoment om de voortgang te monitoren. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld vanwege ernstige bedreigingen in haar ontwikkeling. De moeder van [minderjarige] heeft het ouderlijk gezag en de vader is zonder gezag aangemerkt als belanghebbende. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en haar vader, wat bijdraagt aan de problematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening nog steeds noodzakelijk is en dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de regie te houden over het contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader, en heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek aangehouden tot 2 september 2025, waarbij een schriftelijk verslag van de GI wordt verwacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431655 / JE RK 25-226
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 februari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • de stelbrief van mr. Gulickx van 13 februari 2025;
  • de stelbrief van mr. Avontuur van 14 februari 2025;
  • de brief met bijlagen van mr. Avontuur van 25 maart 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en het verzoek van de GI met zaaknummer C/02/431662 JE RK 25-228, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In voormelde zaak is bij afzonderlijke beschikking van 28 maart 2025 beslist.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] uitgenodigd om haar mening te geven in een
gesprek met de kinderrechter of op een andere manier. [minderjarige] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 april 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 april 2024 tot 3 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat
[minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Bij de start van de ondertoezichtstelling kampte [minderjarige] met forse persoonlijke problematiek. Vanaf juli 2024 heeft [minderjarige] intensieve hulpverlening vanuit [ggz-instelling] ontvangen om de tijd te overbruggen totdat zij kon starten bij [kliniek]. Desondanks zijn de zorgen in september 2024 toegenomen. Het lukte [minderjarige] niet om zich open te stellen voor de hulpverlener van [ggz-instelling]. Ook lukte het haar niet om naar school te gaan. In november 2024 is de hulpverlening vanuit [ggz-instelling] gestagneerd omdat
[minderjarige] zich volledig afsloot en de moeder ontevreden was over de hulpverlening. De hulpverlener heeft aangegeven dat er sprake lijkt te zijn van een symbiotische relatie tussen de moeder en [minderjarige]. [minderjarige] wil zorgen voor de moeder en de moeder lijkt haar eigen gelopen traject te projecteren op [minderjarige]. In december 2024 is [minderjarige] opgenomen bij [kliniek]. Haar traject is geëindigd op 19 februari 2025. [minderjarige] heeft haar traject positief doorlopen, maar vindt het nog moeilijk om de aangeleerde tools toe te passen. De GI ziet dat de moeder [minderjarige] daarin ondersteunt.
4.2.
Naast de persoonlijke problematiek van [minderjarige] zijn er ook nog altijd zorgen om het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en haar vader. Bij de start van de ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter overwogen dat er gewerkt moest worden aan rust voor [minderjarige] alvorens contactherstel met de vader plaats kon vinden. In oktober 2024 heeft de kinderrechter bepaald dat er geen uitvoering wordt gegeven aan de vastgestelde co-ouderschapsregeling en dat de regie met betrekking tot het contactherstel bij de GI komt te liggen. Ook is bij aparte beschikking bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige]. Op dit moment hebben [minderjarige] en de vader nog steeds geen contact met elkaar. Dit komt mede door het feit dat de samenwerking met de vader stroef verloopt. De vader heeft vanaf het begin aangegeven niet in contact te willen treden met de GI en de hulpverleners. Sinds december 2024 staat de GI in contact met de schoonvader en de partner van de vader om zo naar een samenwerking met de vader toe te werken. Op dit moment is er e-mailcontact met de vader middels een vast format. De GI benadrukt open te staan voor een gesprek met de vader. Zij is één keer weggelopen tijdens een gesprek, maar is altijd bereid gebleven om het gesprek te hervatten.
4.3.
Gelet op het voorgaande acht de GI een verlening van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Er dient te worden gekeken wat [minderjarige] na haar traject bij [kliniek] nodig heeft om haar positieve ontwikkeling vast te houden. Ook zal er nog onderzocht moeten worden of contactherstel met de vader tot de mogelijkheden behoort. Zowel de vader als [minderjarige] hebben aangegeven elkaar te missen en (op termijn) uit te kijken naar contact met elkaar. De komende periode dient onderzocht te worden wat [minderjarige] en de vader daarvoor nodig hebben.
4.4.
Tot slot voert de GI aan dat de vader als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat de verlenging van de ondertoezichtstelling mede wordt verzocht om het contactherstel tussen hem en [minderjarige] te realiseren. [minderjarige] heeft aangegeven nu nog geen contact te willen, maar op termijn hier wel voor open te staan. Dit doel zal te zijner tijd dan ook meer naar de voorgrond treden.

5.Het standpunt van de moeder

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder heeft alles op alles gezet om [minderjarige] bij [kliniek] te krijgen. De verslavingssignalen die [minderjarige] vertoonde, herkende de moeder vanuit haar eigen verleden. Er is geen sprake van een symbiotische relatie tussen de moeder en [minderjarige] en de moeder projecteert haar eigen gedragingen niet op haar dochter. De moeder heeft ook gekampt met verslavingsproblematiek en voelt zich onvoldoende begrepen door de GI en de hulpverlening. Daarbij benadrukt de moeder dat zij op dit moment vier jaar clean is en haar verslavingszorg voornamelijk inzet voor haar dochter. De moeder ziet dat [kliniek] [minderjarige] heeft geholpen, maar dat het voor
[minderjarige] nog moeilijk is om de geleerde tools toe te passen. De moeder en [kliniek] houden [minderjarige] nauwlettend in de gaten en proberen haar hierin te ondersteunen.
5.2.
Wat het contact tussen [minderjarige] en de vader betreft benadrukt de advocaat van de moeder dat onvoldoende uit het verzoekschrift blijkt dat [minderjarige] heeft aangegeven geen contact meer met de vader te willen omdat zij zich afgewezen voelde door de hem. De moeder heeft de vader meerdere keren aangegeven dat het voor [minderjarige] van groot belang zou zijn als hij mee zou werken aan het oudertraject bij [kliniek]. Desondanks heeft de vader dit van de hand gewezen. Daarbij heeft de vader zich vanaf het begin van de ondertoezichtstelling volledig onttrokken aan de hulpverlening. Voor de opname bij [kliniek] moest er veel geregeld worden, maar de vader was niet bereikbaar. Mede daardoor heeft de moeder verzocht om haar met het eenhoofdig gezag te belasten. Nu de moeder belast is met het eenhoofdig gezag en zij bereid is aan iedere vorm van hulpverlening mee te werken volstaat het vrijwillig kader. De moeder stelt zich daarom op het standpunt dat het verzoek van de GI afgewezen dient te worden.
5.3.
Indien de ondertoezichtstelling wordt verlengd, vraagt de moeder zich af of de gestelde doelen überhaupt behaald kunnen worden vanwege voornoemde houding van de vader. In het verlengde daarvan verzoekt de advocaat van de moeder om de vader niet als belanghebbende aan te merken, eerst omdat hij geen gezag heeft, maar ook vanwege zijn weigerende houding.
Het standpunt van de vader
6.1.
Door =de vader is, samengevat, aangevoerd dat de vader graag contact wil met [minderjarige], maar dat [minderjarige] heeft aangegeven dit niet te willen. Als
[minderjarige] contact wil met de vader, staat hij daarvoor open. De vader heeft aangegeven dat hij het gesprek wilde aangaan met de GI, maar dat de GI gedurende het gesprek is weggelopen. Zijn partner en schoonvader onderhouden op dit moment het contact met de GI. De vader heeft nog een keer geprobeerd een nieuw gesprek te initiëren, maar de GI heeft daar niet op gereageerd. Op dit moment staat de vader niet open voor een gesprek met de GI. De vader heeft middels een vast format e-mailcontact met de GI en de moeder en dit vindt hij voldoende. Desondanks vindt hij een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat de GI zicht kan houden op [minderjarige].
5.4.
De advocaat van de vader bepleit dat hij het standpunt van de GI om de vader aan te merken als belanghebbende ondersteunt, ondanks dat hij in onderhavige procedure geen kennis heeft genomen van de ingediende stukken.

6.De beoordeling

De verlenging van de ondertoezichtstelling
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter complimenteert [minderjarige] voor het aangaan en afronden van haar traject bij [kliniek]. Het traject lijkt een positieve invloed op [minderjarige] te hebben gehad, maar de zorgen zijn nog niet geweken. [minderjarige] is nog jong waardoor het voor haar een uitdaging is om de bij [kliniek] geleerde handvatten toe te passen. Desondanks is het positief om te horen dat [minderjarige] weet hoe zij moet handelen en daarbij ondersteund wordt door haar moeder en [kliniek]. De kinderrechter heeft nog wel zorgen om het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en haar vader. Er heeft al ruim een jaar geen contact plaatsgevonden terwijl zij beiden hebben aangeven elkaar te missen en (op termijn) contact met elkaar te wensen. Daarbij is het zorgelijk dat [minderjarige] nog steeds klem lijkt te zitten tussen de ouders en signalen vertoont die passend zijn bij het verkeren in een loyaliteitsconflict.
6.4.
De kinderrechter is van oordeel dat hulpverlening nog essentieel is om voornoemde zorgen weg te nemen. Ook de moeder erkent dat zij en [minderjarige] hiervoor nog hulp nodig hebben. De kinderrechter complimenteert de moeder voor haar inzicht en ziet dat de moeder bereid is haar medewerking te verlenen. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat het dwingend kader van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is, omdat het realiseren van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader hoofdzakelijk ten doel ligt aan de ondertoezichtstelling. De kinderrechter gunt het [minderjarige] dat zij wordt ondersteund in dit proces. Gelet op het verloop van het afgelopen jaar en de ambivalente houding van de vader heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat dit doel binnen het vrijwillig kader gerealiseerd kan worden.
6.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter acht het voor nu van belang dat de
GI de regierol in het contactherstel op zich zal blijven nemen en hulpverlening voor
[minderjarige] zal blijven monitoren en waar nodig uitbreiden. Desondanks benadrukt de kinderrechter dat het van belang is dat de ondertoezichtstelling doelmatig is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader tot op heden geen medewerking heeft willen verlenen en niet in contact heeft willen treden met de GI. Indien de vader volhardt in dit standpunt, kan de GI haar taak niet doelmatig uitvoeren en ligt een ondertoezichtstelling niet langer in de rede. De kinderrechter wenst daarom in het belang van [minderjarige] een vinger aan de pols te houden om te kijken hoe de situatie zich ontwikkelt. Om die reden zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek. Op die manier last de kinderrechter een tussentijds toetsmoment in.
6.6.
De beoordeling van het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden
tot
2 september 2025 PRO FORMA. De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk
op genoemde pro forma datum schriftelijk verslag te doen over het verloop van de ondertoezichtstelling, de samenwerking met (voornamelijk) de vader, de doelmatigheid van de ondertoezichtstelling en haar standpunt over het resterende deel van het verzoek en het gewenste verdere procesverloop. Daarbij dient de GI een afschrift van dat verslag aan de advocaten van de ouders toe te zenden.
6.7.
De kinderrechter stelt de advocaten van de ouders vervolgens in de gelegenheid
binnen één weekna ontvangst van het verslag van de GI te reageren, in het bijzonder of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan, dan wel of zij een nadere mondelinge behandeling wensen.
6.8.
Indien het resterende verzoek wordt gehandhaafd en een nieuwe mondelinge behandeling gewenst is, zal een nieuwe mondelinge behandeling worden gepland. Op 2 september 2025 zal dus
geenmondelinge behandeling plaatsvinden.
Vader belanghebbende
6.9.
De kinderrechter acht het in het verlengde van deze beslissing van belang dat de de vader alsnog een rechtspositie toekomt in deze procedure. Uit artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ondanks dat de vader niet meer met het ouderlijk gezag over [minderjarige] is belast en daardoor in beginsel, ook gelet op vaste jurisprudentie, zijn rechten en verplichtingen niet rechtstreeks worden geraakt door de ondertoezichtstelling van [minderjarige], ziet de kinderrechter bijzondere omstandigheden om van dat uitgangspunt af te wijken. [1] Nu de ondertoezichtstelling nog nodig is om aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te werken en de GI daarin een regierol toekomt, die kan leiden tot een inmenging in de door artikel 8 EVRM beschermde rechten, dient hij in voldoende mate te kunnen worden betrokken in het verdere verloop van deze procedure. Naar het oordeel van de kinderrechter kan dat het beste worden gerealiseerd door de vader in deze procedure aan te merken als belanghebbende.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.10.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel,
uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de
beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 3 april 2025 tot 3 oktober 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de behandeling van het restende deel van het verzoek van de GI aan tot
2 september 2025 PRO FORMA, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI,
zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.7, en de standpunten van de advocaten van de ouders;
7.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing in deze zaak voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 11 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië), § 69 en Hoge Raad 30 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:463, r.o. 3.6.3.