Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
- Een lening van € 45.378,02 op 12 mei 1997 (lening 1);
- Een lening van € 61.260,33 op 1 januari 2002 (lening 2);
- Een lening van € 136.134,06 op 18 maart 2002 (lening 3);
De geldleningsovereenkomst van bedrage van € 45.378 (oorspronkelijk f 100.000) ondertekend op 13 mei 1997; verrekend voor het volledige bedrag van € 45.378.
De geldleningsovereenkomst ten bedrage van € 61.260 (onafgerond € 61.260,33), ondertekend op 1 januari 2002; verrekend voor een bedrag van € 59.622.
Na verrekening resteert er een restschuld van € 1.638
Motivering
Subsidiair stelt belanghebbende dat het bedrag aan informele kapitaalstortingen gesteld dient te worden op een bedrag van € 316.000, zijnde het bedrag dat in de brief aan Interpolis (zie 4.5) is opgenomen als stand van de vordering van de aandeelhouders op de BV op 26 september 2005.
Meer subsidiair stelt belanghebbende dat het feit dat de vordering op de BV met ingang van 2014 niet meer is opgenomen in de aangifte IB/PVV impliceert dat deze schuld is omgezet in aandelenkapitaal (agio).
Lening 3
Lening 4
De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.