ECLI:NL:HR:2004:AP1381
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en informeel kapitaal
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 maart 2003, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd op een belastbaar inkomen van ƒ 790.646, waarvan een bedrag van ƒ 729.750 belast was naar het tarief van artikel 57a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Na bezwaar was de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich geconcentreerd op de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Een van de middelen, middel III, klaagde erover dat het Hof had verzuimd de verkrijgingsprijs van de aandelen van belanghebbende in F BV te verhogen met een bedrag van ƒ 49.785, dat als informeel kapitaal was onttrokken aan H BV. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, maar dat het niet tot cassatie kon leiden, omdat de aanslag niet naar een te hoog bedrag was opgelegd.
De overige middelen werden door de Hoge Raad verworpen, waarbij werd opgemerkt dat deze middelen geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest werd uitgesproken op 11 juni 2004 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.