In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 januari 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De zaak betreft twee aanslagen leges die aan de eigenaresse van een object zijn opgelegd, waarbij belanghebbende ten tijde van de oplegging als bewoner van het object werd aangemerkt. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de aan hem gerichte uitspraken op bezwaar, hoewel hij zelf geen bezwaar had gemaakt. Tijdens de zitting op 3 december 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende de beroepen ingetrokken, met een verzoek om vergoeding van griffierecht en immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende geen materieel belang heeft bij de beroepen, maar heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de beroepsfase is overschreden met ongeveer 40 maanden, wat aanleiding geeft tot een schadevergoeding van € 3.500. De overschrijding van de termijn is toe te rekenen aan de beroepsfase, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, is als partij in het geding aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Belanghebbende heeft het recht om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.