ECLI:NL:RBZWB:2025:2175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/8891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de waarde van onroerende zaak en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de erven van [erflater] tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De heffingsambtenaar had op 15 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 285.000 per 1 januari 2022. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door een gemachtigde van Previcus BV, hebben bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarop de belanghebbenden in beroep zijn gegaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de belanghebbenden kort voor de zitting heeft aangegeven dat hij de vastgestelde waarde correct acht, maar dat er een verzoek is gedaan om proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan het verzoek om gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde te verstrekken. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar artikel 40 van de Wet WOZ, dat bepaalt dat de heffingsambtenaar verplicht is om bepaalde gegevens te verstrekken aan degene die een waardebeschikking ontvangt, mits er een voldoende specifiek verzoek wordt gedaan.

De rechtbank concludeert dat de gemachtigde in dit geval over voldoende gegevens beschikte om de juistheid van de vastgestelde waarde te controleren. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Het beroep van de belanghebbenden wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma op 14 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/8891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

de erven van [erflater] uit [plaats], belanghebbenden,

(gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Previcus BV)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 juni 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 15 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 285.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Veere voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Partijen hebben kort voor de zitting van 12 maart 2025 verklaard af te zien van een mondelinge behandeling en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Feiten

2. [erflater] was eigenaar van de woning, een hoekwoning uit 1900 (met een berging en twee kassen) op een perceel van 655 m2. Deze woning is in 2024 te koop aangeboden voor € 375.000 en in 2025 verkocht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De gemachtigde heeft kort voor de zitting verklaard dat hij de vastgestelde waarde correct acht gelet op de in het verweerschrift opgenomen matrix. Deze waarde is dan ook niet meer in geschil. Belanghebbenden stellen enkel nog aan de orde de vraag of zij recht hebben op een proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan het verzoek om een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
3.1.
Op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) moet de heffingsambtenaar aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen (hierna: waardebeschikking) en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt. [1]
3.2.
De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift veel punten genoemd op grond waarvan hij de vastgestelde waarde te hoog vindt (matige isolatiewaarde, mogelijk loden leidingen, niet optimaal bruikbaar perceel, rijksmonument, weinig voorzieningen in de omgeving, gedateerde keuken en badkamer, ondergemiddeld qua onderhoud en duurzaamheid en matige fundering). Onder verwijzing naar artikel 40 van de Wet WOZ heeft hij verzocht alle op de zaak betrekking hebbende stukken (lees: de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde) te verstrekken, waaronder de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering, de KOUDV-factoren van de woning en de referentiepanden. Met het oog op de hoorzitting heeft belanghebbende een waarderapport overgelegd uitkomende op een waarde van € 276.000 (€ 9.000 minder dan de vastgestelde waarde); in de aanbiedingsmail verwees de gemachtigde naar de hoorzittingsgrieven waarin naar drie andere verkopen wordt verwezen dan de drie genoemd in dat waarderapport. Dat waarderapport bevat een verwijzing naar drie verkopen, waarvan een woning uit 1916 in een andere gemeente en twee woningen uit een geheel andere bouwperiode in de plaats [plaats].
3.3.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag verstrekt met een verwijzing naar drie andere woningen in [plaats] uit dezelfde bouwperiode. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar op 19 april 2023 een overzicht verstrekt van KOUDV-factoren, eenheidsprijzen en grondstaffels van de woning en op 17 mei 2023 een overzicht van de correcties inzake de KOUDVL-factoren van de woning.
3.4.
In de uitspraak op bezwaar is de heffingsambtenaar ingegaan op de door de gemachtigde genoemde gronden. Daarbij heeft hij aangegeven dat niet alle door de gemachtigde gevraagde gegevens als zodanig beschikbaar zijn omdat deze berusten op een algemene marktanalyse.
3.5.
Uit het voorgaande blijkt dat de heffingsambtenaar in het taxatieverslag en daarna gegevens heeft verstrekt die inzicht bieden in de onderbouwing van de vastgestelde waarde. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de gemachtigde in dit specifieke geval over voldoende gegevens om de juistheid van de vastgestelde waarde te controleren en af te wegen of het gelet op het door hem gehanteerde vergelijkingsmateriaal zinvol zou zijn beroep in te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 14 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106