In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de erven van [erflater] tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De heffingsambtenaar had op 15 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 285.000 per 1 januari 2022. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door een gemachtigde van Previcus BV, hebben bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarop de belanghebbenden in beroep zijn gegaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de belanghebbenden kort voor de zitting heeft aangegeven dat hij de vastgestelde waarde correct acht, maar dat er een verzoek is gedaan om proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan het verzoek om gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde te verstrekken. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar artikel 40 van de Wet WOZ, dat bepaalt dat de heffingsambtenaar verplicht is om bepaalde gegevens te verstrekken aan degene die een waardebeschikking ontvangt, mits er een voldoende specifiek verzoek wordt gedaan.
De rechtbank concludeert dat de gemachtigde in dit geval over voldoende gegevens beschikte om de juistheid van de vastgestelde waarde te controleren. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Het beroep van de belanghebbenden wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma op 14 april 2025.