ECLI:NL:RBZWB:2025:2172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/9144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de waarde van een onroerende zaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 juli 2023. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 1 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 vastgesteld op € 217.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift diverse punten genoemd waarom hij de vastgestelde waarde te hoog vindt en heeft verzocht om verstrekking van gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende over voldoende gegevens beschikte om de juistheid van de waarde te controleren en dat er geen schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Previcus BV),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 1 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 217.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Middelburg voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Partijen hebben kort voor de zitting van 12 maart 2025 verklaard af te zien van een mondelinge behandeling en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning, een tussenwoning uit 1981 op een perceel van 166 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De gemachtigde heeft kort voor de zitting verklaard dat hij de vastgestelde waarde correct acht gelet op de in het verweerschrift opgenomen matrix. Deze waarde is dan ook niet meer in geschil. Belanghebbende stelt enkel nog aan de orde de vraag of hij recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan het verzoek om een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
3.1.
Op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) moet de heffingsambtenaar aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen (hierna: waardebeschikking) en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt. [1]
3.2.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift veel punten genoemd op grond waarvan hij de vastgestelde waarde te hoog vindt (niet optimaal bruikbaar perceel, gedateerde keuken, matig qua onderhoud en ondergemiddeld qua duurzaamheid). Onder verwijzing naar artikel 40 van de Wet WOZ heeft hij verzocht alle op de zaak betrekking hebbende stukken (lees: de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde) te verstrekken, waaronder de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering, de KOUDV-factoren van de woning en de referentiepanden. Met het oog op de hoorzitting heeft belanghebbende een waarderapport overgelegd uitkomende op een waarde van € 146.000.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag verstrekt. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar op 19 april 2023 een overzicht verstrekt van KOUDV-factoren, eenheidsprijzen en grondstaffels van de woning en op 17 mei 2023 een overzicht van de correcties inzake de KOUDVL-factoren van de woning.
3.4.
Met het oog op een goede beoordeling van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde op 6 februari, 12 april, 15 mei en 2 juni 2023 verzocht een inventarisatieformulier terug te sturen om een beter beeld te krijgen van de kenmerken van de woning. De gemachtigde is op grond van het bepaalde in artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ (en artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) gehouden aan de heffingsambtenaar desgevraagd inlichtingen te verstrekken. Op dit verzoek heeft de heffingsambtenaar geen enkele reactie gekregen.
3.5.
In de uitspraak op bezwaar is de heffingsambtenaar ingegaan op de door de gemachtigde genoemde gronden, heeft hij verwezen naar de in het taxatieverslag genoemde verkopen en heeft hij een overzicht opgenomen van verkopen rond de waardepeildatum van zeven woningen (waaronder tussenwoningen in dezelfde straat) in de nabije omgeving van de woning van belanghebbende. Daarbij heeft hij aangegeven dat niet alle door de gemachtigde gevraagde gegevens als zodanig beschikbaar zijn omdat deze berusten op een algemene marktanalyse.
3.6.
Uit het voorgaande blijkt dat de gemachtigde (ondanks het herhaalde verzoek van de heffingsambtenaar) geen informatie heeft verstrekt voor een inhoudelijke beoordeling van de door hem aangevoerde bezwaargronden (ook niet bij zijn inbreng voor de hoorzitting) en dat de heffingsambtenaar wel gegevens heeft verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte belanghebbende in dit specifieke geval over voldoende gegevens om de juistheid van de vastgestelde waarde te controleren en te beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geen sprake is. In het midden kan dan blijven of artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht zou moeten worden toegepast en of die toepassing zou moeten leiden tot een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten gelet op de onder 3.4 beschreven bijzondere omstandigheid dat de gemachtigde de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 14 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106