ECLI:NL:RBZWB:2025:2171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/905
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde AOW-uitkering en beoordeling van aflossingscapaciteit door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beoordeeld. Eiser, die sinds november 2005 een AOW-uitkering voor gehuwden ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 47.126,64 aan teveel betaalde AOW-uitkering. De Svb heeft deze terugvordering ingesteld omdat eiser sinds 22 oktober 2010 geen gezamenlijke huishouding meer voert met zijn partner. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de terugvordering te hoog is en heeft een beroep gedaan op dringende redenen, maar de rechtbank oordeelt dat de Svb geen fouten heeft gemaakt en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet tijdig melden van zijn gewijzigde situatie. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Eiser krijgt wel zijn griffierecht vergoed, omdat de Svb het tweede besluit pas na het indienen van het beroep heeft genomen. De rechtbank benadrukt dat de aflossingscapaciteit van eiser tijdelijk is aangepast en dat hij in de toekomst bezwaar kan maken tegen eventuele wijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/905 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht, de Svb

(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens).

Procesverloop

In deze uitsprak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de besluiten van de Svb, waarin een bedrag aan teveel betaalde uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is teruggevorderd, eisers aflossingscapaciteit is vastgesteld en een boete is opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 november 2023 (het bestreden besluit 1).
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de Svb. Ter zitting is het onderzoek geschorst om de Svb in de gelegenheid te stellen om opnieuw naar de besluitvorming te kijken en een nadere reactie van eiser te betrekken.
Bij besluit van 14 oktober 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de Svb het bestreden besluit 1 vervangen en opnieuw besloten op het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2023 (het primaire besluit).
Eiser heeft hierop gereageerd met zijn brieven van 24 oktober 2024 en 2 januari 2025. De Svb heeft hierop gereageerd bij brief van 14 maart 2025.
Partijen is verzocht om aan te geven of een nadere zitting gewenst is. Omdat partijen niet hebben aangegeven dat zij nog een zitting wensen, heeft de rechtbank het onderzoek op
28 maart 2025 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontving met ingang van november 2005 een AOW-uitkering voor gehuwden. Daarnaast ontvangt hij een aanvullend pensioen. De Svb heeft eisers AOW-uitkering vanaf november 2010 aangepast naar de uitkering voor ongehuwden (alleenstaanden), omdat in een gesprek met de Svb op 14 oktober 2022 bleek dat eiser sinds 22 oktober 2010 geen gezamenlijke huishouding meer voert met mevrouw [naam]. Om die reden heeft de Svb bij het primaire besluit het teveel betaalde bedrag aan AOW-uitkering van € 47.126,64 teruggevorderd. Daarnaast is een boete opgelegd en heeft de Svb de aflossingscapaciteit van eiser vanaf oktober 2023 vastgesteld op € 222,- per maand. Dit bedrag wordt verrekend met zijn AOW-uitkering. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit 1 is de Svb bij haar besluitvorming gebleven, met een kleine aanpassing van het boetebedrag en het bedrag dat eiser maandelijks moet aflossen.
Bij het bestreden besluit 2 heeft de Svb het bestreden besluit 1 vervangen en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het bedrag van € 47.126,64 moet nog steeds worden terugbetaald. Er zijn geen dringende redenen om de terugvordering aan te passen. Maar eiser hoeft geen boete te betalen en omdat eiser de boete al heeft betaald wordt dit bedrag afgetrokken van de openstaande terugvordering. Daarnaast is de aflossingscapaciteit tijdelijk aangepast vanwege een toezegging door de Svb. De aflossingscapaciteit bedraagt € 88,10 over de maanden oktober 2023 tot en met december 2023, € 85,- over de maanden januari 2024 tot en met juni 2024 en € 76,22 vanaf juli 2024.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht de teveel betaalde AOW-uitkering heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Omvang van het geschil

5. Bij het bestreden besluit 2 heeft de Svb het bestreden besluit 1 vervangen. Niet gebleken is dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. De rechtbank zal het beroep, voor zover het tegen dat besluit is gericht, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
6. Met het bestreden besluit 2 heeft de Svb een besluit genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit is niet volledig tegemoet gekomen aan het beroep van eiser. Het beroep van eiser wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen de (veel) lager vastgestelde bedragen aan aflossingscapaciteit in het bestreden besluit 2. De vastgestelde aflossingscapaciteit valt daarom buiten de omvang van het geschil.
8. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2023. In dit besluit is de herziening van zijn AOW-uitkering met ingang van november 2010 gehandhaafd. Dat betekent dat de herziening rechtens onaantastbaar is geworden en dat vaststaat dat eiser teveel AOW-uitkering heeft ontvangen. De AOW-uitkering die onverschuldigd is betaald moet door de Svb op grond van artikel 24 van de AOW worden teruggevorderd. De Svb kan op grond van artikel 24, vijfde lid, van de AOW besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Standpunt eiser

9. Eiser voert aan dat het bedrag van de terugvordering te hoog is. Daarnaast heeft hij een draagkrachtformulier van de Svb ingevuld en doet hij een beroep op bijzondere omstandigheden. Tot slot wijst hij op gesprekken met de Svb op het kantoor in Utrecht waarin hij zijn situatie heeft uitgelegd.
Dringende redenen
10. De rechtbank vat eisers beroep op bijzondere omstandigheden op als een beroep op dringende redenen als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de AOW. In haar uitspraak van de 21 november 2024 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat de dringende redenen gelden als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij wordt gekeken of het bestuursorgaan door fouten of trage besluitvorming een rol heeft gehad in het ontstaan van de terugvordering, maar ook naar het eigen aandeel van de betrokkene zoals een schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast wordt gekeken welke gevolgen de terugvordering heeft voor de betrokkene. Een afbetalingsregeling moet recht doen aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene, waarbij betrokkene beschermd wordt door de beslagvrije voet. De gevolgen van de terugvordering worden ook beperkt door regels over kwijtschelding. Hierdoor zal in het algemeen voldoende tegemoetgekomen worden aan het recht op bestaanszekerheid. In bijzondere omstandigheden, waar op het moment van het nemen van het terugvorderingsbesluit al voorzienbaar is dat dit voor een betrokkene ernstige financiële gevolgen zal hebben, dient het bestuursorgaan deze omstandigheid reeds op dat moment mee te wegen. Aan de financiële of sociale gevolgen van een terugvordering zal een groter gewicht toekomen als het aandeel van de betrokkene in de ontstane terugvordering gering was. De vaste gedragslijn van de Svb inzake terugvordering is hiermee in overeenstemming.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op dringende redenen niet slaagt. Daarvoor is van belang dat niet gebleken is dat de Svb een fout heeft gemaakt of eerder dan het gesprek van 14 oktober 2022 kennis had van het feit dat eiser geen gezamenlijke huishouding meer voerde met mevrouw [naam] sinds 22 oktober 2010. Daar komt bij dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze informatie van invloed kon zijn op de hoogte van zijn uitkering. Daarom had hij dit moeten melden bij de Svb. [2] Hoewel eiser heeft verteld over een gesprek dat hij in 2014 heeft gevoerd met de Svb in Utrecht, heeft hij daarover ter zitting verklaard dat hij toen verteld heeft over een knipperlichtrelatie. Niet is gebleken dat hij de Svb toen heeft geïnformeerd over het einde van de gezamenlijke huishouding per 22 oktober 2010. Ter zitting heeft eiser bovendien erkend dat hij in de periode hier van belang tweemaal per jaar een formulier heeft ingevuld waarin staat dat hij samenleeft en dat zijn partner geen inkomen heeft. Het ontstaan van de terugvordering is daarom aan eiser te wijten.
12. Met de financiële gevolgen van de terugvordering wordt in beginsel voldoende rekening gehouden bij de invordering. Niet is gebleken dat de terugvordering voor eiser tot financiële problemen leidt. De vastgestelde aflossingscapaciteit in het bestreden besluit 2 ligt veel lager dan de oorspronkelijk vastgestelde aflossingscapaciteit. Dit is weliswaar een tijdelijke situatie blijkens het bestreden besluit 2, maar als de Svb in de toekomst besluit om een hoger bedrag aan aflossingscapaciteit vast te stellen dan kan eiser daartegen in bezwaar en beroep gaan.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk.
12. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
12. Omdat de Svb het bestreden besluit 2 pas heeft genomen nadat eiser beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de Svb aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser zich niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 10 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene ouderdomswet
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
[…]
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 49
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

2.Artikel 49 van de AOW.