ECLI:NL:RBZWB:2025:2006

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/907
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking m.e.r.-beoordelingsbesluit en buiten behandeling stellen aanvraag omgevingsvergunning voor wijziging pluimveehouderij naar varkenshouderij

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [plaats], beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen. Het college had op 28 november 2023 een besluit genomen om een eerder m.e.r.-beoordelingsbesluit in te trekken en de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de wijziging van een pluimveehouderij naar een varkenshouderij buiten behandeling te laten. De rechtbank heeft op 7 april 2025 uitspraak gedaan. Eiseres exploiteert een pluimveehouderij nabij verschillende Natura 2000-gebieden en heeft plannen om over te schakelen naar een varkenshouderij. Het college heeft twijfels geuit over de effectiviteit van de emissiearme stalsystemen en heeft daarom besloten dat een milieueffectrapport noodzakelijk is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet milieubeheer (Wm), in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/907

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen,

(het college).

Inleiding

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 28 november 2023 (bestreden besluit) over het intrekken van een m.e.r.-beoordelingsbesluit en het buiten behandeling stellen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een pluimveehouderij naar een varkenshouderij.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres waren [naam 1] en [naam 2] en haar gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3],
mr. D.M.A.A. Oostvogels en ing. [naam 4].

Beoordeling door de rechtbank

Wat zijn de feiten?
3. Eiseres exploiteert een pluimveehouderij aan [adres]. Het bedrijf ligt op 166 meter afstand van Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. In de directe omgeving liggen daarnaast verschillende andere Natura 2000-gebieden: Zoommeer, Markiezaat, Brabantse Wal en Hollands Diep. Eiseres houdt 33.000 vleeskuikens, in een stal met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag in combinatie met een warmtewisselaar, BWL 2010.13.V7 (E 5.11).
3.1.
Eiseres is voornemens om haar bedrijf te wijzigen naar een varkenshouderij met drie stallen en 6.154 varkens in de hierna genoemde stalsystemen:
Stal 1 (bestaande stal): 1.040 gespeende biggen in chemisch luchtwassysteem met 90% emissiereductie, BWL 2013.08.V3 (D 1.1.17b);
Stal 2 (bestaande stal): 480 guste en dragende zeugen in een chemisch luchtwassysteem met 90% emissiereductie, BWL 2013.08.V3 (D 1.3.14);
Stal 3 (nieuw te bouwen stal):
  • 68 vleesvarkens, opfokberen en -zeugen in een gedeeltelijke roostervloer en chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie, BWL 2007.05.V7, BWL 2008.08.V6, BWL 2008.09.V6 en BWL 2010.26.V5 (D 3.2.14b)
  • 2 dekberen in een chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie, BWL 2007.05.V7, BWL 2008.08.V6, BWL 2008.09.V6 en BWL 2010.26.V5 (D 2.3)
  • 160 guste en dragende zeugen in een chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie, BWL 2007.05.V7, BWL 2008.08.V6, BWL 2008.09.V6 en BWL 2010.26.V5 (D 1.3.11)
  • 192 kraamzeugen in een chemisch luchtwassysteem met 90% emissiereductie, BWL 2007.05.V7, BWL 2008.08.V6, BWL 2008.09.V6 en BWL 2010.26.V5 (D 1.2.15)
  • 4212 gespeende biggen in een chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie, BWL 2007.05.V7, BWL 2008.08.V6, BWL 2008.09.V6 en BWL 2010.26.V5
(D 1.1.14b).
3.2.
Ten behoeve van deze wijziging heeft eiseres op 28 april 2021 bij het college een m.e.r.-beoordelingsnotitie ingediend. Eiseres heeft op 16 juli 2021 een gewijzigde versie van de m.e.r.-beoordelingsnotitie (gedateerd 13 juli 2021) ingediend.
4. Het college heeft op 20 augustus 2021 in een m.e.r.-beoordelingsbesluit besloten dat voor de wijziging van de veehouderij geen milieueffectrapport hoefde te worden opgesteld.
4.1.
Eiseres heeft op 24 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de pluimveehouderij naar de varkenshouderij. De aanvraag ziet op de activiteiten: het oprichten van een inrichting, het afwijken van het bestemmingsplan en het bouwen van een bouwwerk.
4.2.
In de brief van 30 mei 2023 heeft het college aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn om het m.e.r.-beoordelingsbesluit in te trekken en de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten. Eiseres heeft op 7 juni 2023 haar zienswijze gegeven.
4.3.
In een besluit van 4 juli 2023 heeft het college het eerdere m.e.r-beoordelingsbesluit ingetrokken en besloten dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Het college heeft daartoe besloten vanwege de twijfel die is ontstaan over de werking van emissiearme stalsystemen. In een besluit van dezelfde datum heeft het college de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling gelaten vanwege het ontbreken van een milieueffectrapport.
4.4.
Eiseres heeft daar op 25 juli 2023 bezwaar tegen gemaakt. Bij het bestreden besluit is dat bezwaar ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. Het oude recht omvat o.a. ook de Wet milieubeheer (Wm), het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) en de Wet natuurbescherming (Wnb).
5.1.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Gevolgde procedure
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld welke procedure het college bij de voorbereiding van de besluitvorming had moeten toepassen. Het college heeft op de zitting bevestigd dat het daarbij de reguliere procedure heeft toegepast. Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder c, van de Wabo was op deze aanvraag echter de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Eiseres heeft immers op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting (milieuactiviteit) aangevraagd. Het college heeft met de brief van 30 mei 2023 alleen aan eiseres de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen en heeft het voorgenomen besluit niet algemeen ter inzage gelegd. Eiseres heeft op 7 juni 2023 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De rechtbank stelt echter vast dat niemand in zijn of haar belangen is geschaad door de gevolgde procedure, omdat de aanvraag buiten behandeling is gesteld. De rechtbank zal daarom geen gevolgen hieraan verbinden.
Gelegenheid tot aanvulling
7. De rechtbank heeft verder ambtshalve beoordeeld of het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten zonder eiseres vooraf eerst in de gelegenheid te stellen om de aanvraag aan te vullen. Op grond van artikel 7.28, tweede lid, onder b, van de Wm was het college gehouden de aanvraag buiten behandeling te laten indien bij het indienen van de aanvraag geen milieueffectrapport is overgelegd. Aan het college kwam dus geen discretionaire bevoegdheid toe om de aanvraag al dan niet buiten behandeling te laten. [1] Bovendien heeft het college eiseres voorgesteld om de pauzeknop in te drukken en de aanvraag niet verder te behandelen totdat er meer duidelijkheid zou zijn over de emissiearme stalsystemen. Eiseres wilde dit niet en vond dat het college een besluit moest nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college eiseres terecht niet op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag aan te vullen.
De gronden
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit – kort gezegd – in strijd is met het motiveringsbeginsel, de leer van formele rechtskracht, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het fair play beginsel, het recht op vrijheid van onderneming en het recht op ongestoord genot van eigendom.
8.1.
Op de zitting heeft eiseres als nieuwe beroepsgrond naar voren gebracht dat artikel 3 van het EVRM is geschonden. Zij heeft de rechtbank daarom verzocht om op grond van artikel 41 van het EVRM een passende vorm van herstel te bieden door zelf in de zaak te voorzien en de gevraagde omgevingsvergunning als schadevergoeding te verlenen. Eiseres heeft niet gemotiveerd waarom zij deze beroepsgrond niet eerder heeft kunnen aanvoeren. [2] De rechtbank acht het aanvoeren van deze beroepsgrond op de zitting onder die omstandigheid in strijd met een goede procesorde. Zij zal deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing laten.
Formele rechtskracht en rechtszekerheid
9.1.
Eiseres stelt dat het college het m.e.r.-beoordelingsbesluit niet had mogen intrekken, omdat het formele rechtskracht heeft gekregen en onherroepelijk is geworden. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat het m.e.r.-beoordelingsbesluit alleen ambtshalve kan worden ingetrokken, wanneer het evident onrechtmatig was. Aan dat evidentiecriterium is niet voldaan.
9.2.
Het college heeft hiertegen ingebracht dat er sprake was van een voorbereidingsbesluit en dat het bevoegd was dit (achteraf gezien) onjuist genomen besluit in te trekken.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het m.e.r-beoordelingsbesluit van 20 augustus 2021 geen formele rechtskracht heeft gekregen. Zoals het college ook in de kennisgeving van dat besluit, die daarbij aan eiseres is toegezonden, kenbaar heeft gemaakt, is hier sprake van een voorbereidingsbesluit. Uit artikel 6:3 van de Awb volgt dat de rechtmatigheid van het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt getoetst in het kader van bezwaar en beroep tegen het uiteindelijk te nemen besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning. [3] De door eiseres genoemde rechtspraak over het evidentiecriterium ziet op onaantastbare vergunningvoorschriften en de onverbindendheid van planregels. Deze rechtspraak leent zich niet voor analoge toepassing, omdat die betrekking heeft op besluiten die in rechte vaststaan. Gelet daarop is ook geen sprake van strijd met het materiële rechtszekerheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Vertrouwensbeginsel
10.1.
Verder stelt eiseres dat het m.e.r.-beoordelingsbesluit een aan het college toe te rekenen welbewuste standpuntbepaling inhoudt. Eiseres mocht ervan uitgaan dat de opstelling en indiening van een milieueffectrapport niet noodzakelijk zou zijn voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Uit rechtspraak van de ABRvS blijkt dat het college die gewekte verwachting moest honoreren. Gelet op het tijdsverloop weegt het algemeen belang niet zwaarder dan het belang van eiseres.
10.2.
Het college bestrijdt dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Eiseres kon met het m.e.r.-beoordelingsbesluit niet overgaan tot het wijzigen van de inrichting. Daar had zij nog een omgevingsvergunning voor nodig. Ook moet er nog een natuurvergunning verkregen worden. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze op korte termijn verleend kan worden. Het belang van eiseres is daarom gering.
10.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop eiseres zich beroept. Kan die uitlating en/of gedraging worden gekwalificeerd als een toezegging? Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het college kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. [4]
10.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit de toezegging kan worden afgeleid dat eiseres geen milieueffectrapport hoefde op te stellen. Die toezegging kan worden toegerekend aan het college.
10.5.
Het bestaan van gerechtvaardigde verwachtingen brengt niet mee dat daaraan altijd moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of eiseres op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan zij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Wanneer er andere belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het college de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. [5]
10.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom dit gerechtvaardigde vertrouwen redelijkerwijs niet gehonoreerd hoefde te worden. Het college heeft een belangenafweging gemaakt tussen het belang van eiseres bij voorkoming van hoge kosten voor een milieueffectrapport en vertraging en het algemeen belang bij bescherming van de natuur. Het college heeft voldoende toegelicht dat het belang bij bescherming van de natuur zwaarder moet wegen, omdat het m.e.r.-beoordelingsbesluit geen definitief oordeel gaf over de effecten op de natuur, maar slechts een procedureel besluit was. Het enkele tijdsverloop maakt deze belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het is een feit van algemene bekendheid dat de Natura 2000-gebieden op dit moment sterk onder druk staan door de grote hoeveelheden stikstof die neerdalen in deze gebieden. De rechtbank acht het onder die omstandigheden niet onbegrijpelijk dat het college het natuurbelang zwaarder heeft laten wegen dan eiseres haar persoonlijke belangen. Tot slot is niet gebleken dat eiseres handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan zij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Fair play beginsel
11.1.
Volgens eiseres was het niet fair om het voortschrijdend inzicht aan eiseres tegen te werpen aangezien de beslistermijn uit artikel 3:18 van de Awb was overschreden.
11.2.
Het college stelt dat het intrekkingsbesluit niet in strijd met het fair play beginsel is genomen. De behandeling van de aanvraag heeft inderdaad langer geduurd dan de daarvoor geldende beslistermijn. Het college heeft de aanvraag juist zorgvuldig behandeld door verschillende (externe) adviezen in te winnen en was daarnaast afhankelijk van het door eiseres indienen van stukken.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat er vanwege het enkele feit dat de beslistermijn is overschreden geen sprake is van strijd met het fair play beginsel. Het college heeft met de door hem opgestelde tijdlijn inzicht gegeven in het proces rondom de vergunningverlening. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college haar aan het lijntje heeft gehouden en evenmin dat het college onzorgvuldig of vooringenomen heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Recht op vrijheid van onderneming en recht op ongestoord genot van eigendom
12.1.
Het bestreden besluit is volgens eiseres ook in strijd met het recht op vrijheid van onderneming. Voor een inbreuk is op grond van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet een wettelijke grondslag vereist. De intrekking van het m.e.r.-beoordelingsbesluit berust daar niet op. Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met het recht op ongestoord genot van eigendom uit artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
12.2.
Het college heeft aangevoerd dat uit de Grondwet en het EVRM volgt dat daarin genoemde rechten bij of krachtens de wet kunnen worden ingeperkt. De besluitvorming is gebaseerd op de Wm. Bovendien stond geenszins vast dat de aanvraag zonder het intrekkingsbesluit voor toewijzing gereed lag.
12.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit uitsluitend heeft kunnen afleiden dat zij geen milieueffectrapport nodig had voor het indienen van een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning. Aan eiseres is niet toegezegd en is ook geen toestemming verleend om de pluimveehouderij te wijzigen naar een varkenshouderij met de aangevraagde dieraantallen. De rechtbank ziet daarom niet in op welke wijze in dat geval een inbreuk is gemaakt op het recht op vrijheid van onderneming of het recht op ongestoord genot van eigendom. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Motiveringsbeginsel
13.1.
Eiseres stelt dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat die niet kunnen worden uitgesloten. Aan eiseres is een natuurvergunning verleend voor de pluimveehouderij op basis waarvan meer ammoniak mag worden uitgestoten dan in de aangevraagde varkenshouderij. De beoogde situatie is beter voor de natuur dan de huidige situatie. Volgens eiseres bestaat geen twijfel over de effectiviteit van de chemische luchtwassers. Die luchtwassers staan niet genoemd in de rapporten die door het college zijn aangehaald. Daarnaast acht eiseres niet aannemelijk dat de stikstofuitstoot van de beoogde varkenshouderij op Natura 2000-gebied Krammer - Volkerak terecht komt. Uit een onderzoeksrapport uit 2023 van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat 90% van de ammoniak in hogere luchtlagen van de atmosfeer terechtkomt. De overige 10% daalt neer binnen een straal van 100 meter. Daarbij komt volgens eiseres dat 85% van de stikstofuitstoot door de luchtwassers zal worden opgevangen in het waswater.
13.2.
Het college heeft hiertegen ingebracht dat de door eiseres genoemde uitspraak van de ABRvS [6] gaat over een bestemmingsplanwijziging en dat deze daarom hier niet opgaat. Bij een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden beoordeeld of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Uit de in het bestreden besluit genoemde rapporten blijkt dat er reden is om te twijfelen aan de systematiek van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat niet alle luchtwassers het benodigde rendement halen en dat veel belang wordt gehecht aan het juiste gebruik ervan en de maatregelen die hiertoe door de gebruiker worden genomen. Op dit laatste punt is de aanmeldnotitie niet ingegaan. In dit geval is aannemelijk dat zich negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen voordoen.
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de eerdere m.e.r.-beoordeling onjuist was, moest worden ingetrokken en dat een nieuwe m.e.r.-beoordeling moest plaatsvinden. Uit de gebiedsanalyse van de nabijgelegen Brabantse Wal blijkt namelijk dat dit Natura 2000-gebied stikstofoverbelast is. De varkens op de beoogde varkenshouderij van eiseres stoten stikstof uit. Als gevolg daarvan is de kans aanwezig dat deze varkenshouderij zal leiden tot additionele stikstofdepositie op dat Natura 2000-gebied en andere nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Uit jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat nader onderzoek naar significante gevolgen in dat geval is vereist. [7] Het college heeft terecht overwogen dat niet uitgesloten kan worden dat de wijziging van de varkenshouderij significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De door het college genoemde rapporten bieden namelijk concrete aanknopingspunten die het aannemelijk maken dat de door eiseres gebruikte stalsystemen en technieken niet zullen leiden tot de in de Rav genoemde ammoniakemissie-reductie. In het CBS-rapport is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar het voorliggende huisvestingssysteem D 3.2.14b [8] (gedeeltelijk roostervloer, chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie). Het CBS-rapport verwoordt daar kort samengevat dat de ammoniakemissie uit dit type stallen met een luchtwasser onderschat kan zijn. Het college heeft op grond van die rapporten – en dus met name het CBS-rapport – redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de juistheid van de Rav-emissiefactor voor stalsysteem D 3.2.14b. Het college heeft daarom kunnen besluiten dat een milieueffectrapport vereist is. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en
mr. S. Hindriks, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 6:3 van de Awb
Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang raakt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
Artikel 3.10 , eerste lid, onder c, van de Wabo
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op: een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e.
Wet milieubeheer (Wm)
Artikel 7.2 van de Wm
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
2. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden bij de maatregel de categorieën van plannen aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een plan wordt slechts aangewezen indien het plan het kader vormt voor een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid. Een plan vormt in elk geval het kader voor een zodanig besluit indien in dat plan:
een locatie of een tracé wordt aangewezen voor die activiteiten, of
een of meerdere locaties of tracés voor die activiteiten worden overwogen.
3. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
4. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
5. Bij de maatregel kan een plan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid, mits dat plan voor de desbetreffende activiteit niet is aangewezen op grond van het tweede lid.
6. Tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen mede activiteiten behoren, die in samenhang met andere activiteiten belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
7. Tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, behoren activiteiten waarvoor bij de maatregel categorieën van plannen en besluiten worden aangewezen en die plaatsvinden in de exclusieve economische zone.
8. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing van een activiteit, dan wel van een plan of besluit slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën van gevallen.
Artikel 7.28, tweede lid, onder b, van de Wm
Het bevoegd gezag laat de aanvraag tevens buiten behandeling indien deze een krachtens artikel 7.2, vierde lid, aangewezen besluit betreft voor een krachtens artikel 7.2, achtste lid, aangewezen geval, dat krachtens wettelijk voorschrift op aanvraag wordt genomen, en geen beslissing is genomen krachtens artikel 7.17, eerste lid, dan wel is beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat rapport niet is overgelegd.
Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)
Artikel 2 van het Besluit m.e.r.
Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven, met uitzondering van activiteiten die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
Indien een activiteit behoort tot een categorie van activiteiten die zowel in onderdeel C als in onderdeel D van de bijlage omschreven is en zij tevens voldoet aan de in de daarbij aangegeven categorieën van gevallen genoemde criteria, behoort zij tot de in onderdeel C omschreven categorie van activiteiten.
3. Als categorieën van plannen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit dat behoort tot een categorie die is aangewezen op grond van het vierde lid, en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.
4. Als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.
5. Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:
de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en
de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
6. Voor de vaststelling of een activiteit valt binnen de in het vijfde lid bedoelde categorieën van gevallen, wordt de totale activiteit beschouwd, inclusief eventuele grensoverschrijdende onderdelen.

Voetnoten

1.Zie r.o. 2.4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9498.
2.Vergelijk r.o. 7.4 van de uitspraak van de ABRvS van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:873.
3.Zie r.o. 14.3 van de uitspraak van de ABRvS van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1059.
4.Zie r.o. 4.2 van de uitspraak van de ABRvS van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:210.
5.Zie de uitspraken van de ABRvS van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:210 (r.o. 4.2.3) en ECLI:NL:RVS:2025:213 (r.o. 13.1).
6.Dit betreft de uitspraak van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:371.
7.Zie r.o. 23.1 van de uitspraak van de ABRvS van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:951.
8.Zie hiervoor bijlage B7.1 (pagina 48) van het CBS-rapport “Stikstofverlies uit opgeslagen mest’ uit oktober 2019.