ECLI:NL:RBZWB:2025:1994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling waarde in goede justitie

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning in Tilburg. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 302.000. De belanghebbende was van mening dat de waarde maximaal € 216.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 16 januari 2025, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft de taxatiematrix van de heffingsambtenaar, die een waarde van € 341.865 berekende, als onvoldoende bruikbaar beoordeeld, omdat de referentiewoningen niet vergelijkbaar waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 280.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats ], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde 1], aangesloten bij JUIST),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 302.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tilburg voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 2], werkzaam bij JUIST, deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam] en [taxateur], taxateur.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning (bouwjaar 1988) met een gebruiksoppervlakte van 101 m2, een vrijstaande garage van 26 m2, een berging van 7 m2, een dakkapel van 3,5 m2 en een grondoppervlakte van 143 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal
€ 216.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 302.000.
3.1.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de waarde van de woning te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

Vooraf
4. Belanghebbende stelt dat de (nieuwe) taxatiematrix – die de heffingsambtenaar ter zitting heeft overgelegd – tardief moet worden verklaard. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting geen kennisgenomen van het stuk en heeft daarop dus niet (inhoudelijk) gereageerd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het stuk tardief te verklaren. Dit betekent dat de (nieuwe) taxatiematrix niet zal worden meegenomen in de beoordeling.
De waarde van de woning
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
4.2.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.3.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
4.4.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd dat in juni 2024 is opgemaakt.
4.5.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen berekend op € 341.865 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. De berekende waarde is € 39.865 hoger dan de beschikte WOZ-waarde van € 302.000. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan [adres 2], [adres 3] en [adres 4], alle te [plaats ]. In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de gebruikte referentiewoningen [adres 3] en [adres 4] buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat de transactiedata van deze referentiewoningen meer dan één jaar van de waardepeildatum zijn verwijderd. Hierdoor zijn de referentiewoningen niet bruikbaar ter vergelijking.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat aan de taxatiematrix gebreken kleven die de overtuigingskracht daarvan aantast en acht de ingebrachte taxatiematrix dan ook niet bruikbaar voor het onderbouwen van de WOZ-waarde van de woning. Daartoe overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft toegelicht dat er (andere) beter vergelijkbare referentiewoningen beschikbaar zijn die wel binnen één jaar van de waardepeildatum zijn verkocht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bepleite waarde niet te hoog is. De overige beroepsgronden leiden niet tot een voor belanghebbende gunstigere positie.
4.8.
De heffingsambtenaar heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is. Nu belanghebbende geen eigen berekening – het woningwaarderapport acht de rechtbank onvoldoende – heeft gegeven voor een vast te stellen waarde, zal de rechtbank de waarde van de onroerende zaak als geheel voor het jaar 2023 in goede justitie op
€ 280.000 bepalen naar de waardepeildatum 1 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen, de waardebeschikking verminderen en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderen.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht terug. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten die hij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. De vergoeding is met toepassing van het Besluit als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In de bezwaarfase worden de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op basis van 2 punten (bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting), met een waarde van
€ 647 per punt. [2] Ook heeft belanghebbende recht op 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907 per punt. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108. Deze vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 280.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ.