ECLI:NL:RBZWB:2025:1989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/10060 t/m 23/10062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschriften wegens te late indiening in belastingzaak na faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van beroepschriften die door de belanghebbende zijn ingediend tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had op 14 april 2023 drie brieven gestuurd, die door de belastingdienst als beroepschriften zijn aangemerkt. Deze beroepen betroffen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2014 en 2015, evenals een aanslag Zorgverzekeringswet over 2014. De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren omdat ze te laat waren ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken en begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar. In dit geval waren de uitspraken op bezwaar op 2 juli 2019 en 27 januari 2021 gedateerd, maar de beroepen zijn pas na de termijn ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekendmaking van de uitspraken op bezwaar op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, aangezien deze aan de curator van de belanghebbende zijn verzonden, nadat de belanghebbende in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank concludeert dat de curator, die namens de belanghebbende handelt, geen beroep heeft ingesteld, en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door omstandigheden zoals vrijheidsberoving niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De rechtbank heeft geen verontschuldigbare redenen gevonden voor de te late indiening van de beroepschriften, waardoor de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak heeft geen proceskostenveroordeling tot gevolg.

De rechtbank heeft de beroepen niet inhoudelijk beoordeeld en de bestreden besluiten blijven in stand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10060 t/m 23/10062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Belanghebbende heeft op 14 april 2023 drie brieven gestuurd, ontvangen bij de belastingdienst op 3 mei 2023. De brieven zijn aangemerkt als reactie op de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 2 juli 2019 en 27 januari 2021 (hierna: de uitspraken op bezwaar). De inspecteur heeft de brieven van 14 april 2023 aangemerkt als beroepschriften en doorgezonden aan de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is de beroepen te behandelen. De beroepen zien op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2014 en 2015 met aanslagnummers [nummer]H.46.01 en [nummer]H.56.01 en bij beschikking opgelegde boetes, als ook de aanslag Zorgverzekeringswet over het jaar 2014 met aanslagnummer [nummer]H.46.01.4 en de bij de aanslagen in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat ze te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt, begint deze termijn op de dag na de dag van bekendmaking. Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
Zijn de uitspraken op de juiste wijze bekend gemaakt?
4. De bekendmaking van een uitspraak kan plaatsvinden door toezending aan de belanghebbende [4] . De uitspraken op bezwaar zijn aan belanghebbende geadresseerd. Bij uitspraak van 12 maart 2019 is belanghebbende echter in staat van faillissement verklaard. Indien de belanghebbende failliet is verklaard, zal een aan hem toegezonden poststuk in beginsel door het postvervoerbedrijf worden afgegeven aan de curator. Van de faillietverklaring moet de griffier van een rechtbank namelijk onverwijld kennisgeven aan het postvervoerbedrijf [5] . Na ontvangst van een dergelijke kennisgeving, is het postvervoerbedrijf in beginsel verplicht de brieven die voor de gefailleerde bestemd zijn aan de curator af te geven [6] . De curator is verplicht deze brieven te openen [7] .
5. De bestreden uitspraken zijn vanwege de door het faillissement ingestelde postblokkade door het postbedrijf gezonden aan de curator. Belanghebbende betwist dat ook niet. De uitspraken zijn dan ook op de juiste wijze bekend gemaakt. De curator handelt namens belanghebbende tijdens het faillissement. De curator heeft geen beroep ingesteld.
6. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraken op bezwaar 2 juli 2019 en 27 januari 2021 is. De beroepen van belanghebbende zijn buiten de beroepstermijn ingediend. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [8]
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
7. Belanghebbende stelt dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig beroep in te stellen, wegens vrijheidsberoving en persoonlijk faillissement met bijbehorende postblokkade. Belanghebbende doet een beroep op overmacht.
8. De rechtbank is niet gebleken dat de geschetste omstandigheden ertoe hebben geleid dat de beroepen na het verstrijken van de termijn zijn ingediend als gevolg van een niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheid. De rechtbank acht ook geen sprake van geringe verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende. De postblokkade naar aanleiding van het persoonlijk faillissement maakt het overschrijden van de beroepstermijn gelet op hetgeen onder 4. tot en met 6. is overwogen niet verontschuldigbaar. De curator had immers tijdig beroep in kunnen stellen.
9. Belanghebbende stelt verder dat er sprake was van vrijheidsberoving, maar niet duidelijk is op welke periode dit ziet en de stelling is ook niet onderbouwd met nadere (bewijs)stukken. Belanghebbende heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de hele beroepstermijn niet in staat is geweest tijdig een beroepschrift in te dienen of een ander, zoals de curator, in te schakelen om dit namens hem te doen. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 8 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 3:41, eerste lid Awb.
5.Zie ook Hoge Raad 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5555.
6.Artikel 99, lid 1, derde volzin, Faillissementswet.
7.artikel 99, lid 1, eerste volzin, Faillissementswet.
8.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.