ECLI:NL:RBZWB:2025:1967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/10449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 13.972, welke door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 januari 2025, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee inspecteurs. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is en vermindert deze tot € 9.970. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 2.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden, wat in totaal € 3.108 bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 13.972 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding en vergoeding van de kosten van een deskundige. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag te hoog en dient daarom te worden verminderd tot € 9.970. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Porsche Cayenne 3.0 (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 1 september 2020 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg. De auto heeft een CO2-uitstoot van 207 g/km NEDC en 263 g/km WLTP.
4.1.
Bij de aangifte is een koerslijst overgelegd van AutotelexPro. Volgens de aangifte bedraagt de historische nieuwprijs € 115.292 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto € 75.403. In de aangifte is de historische bruto bpm gebaseerd op een CO2-uitstoot van 207 g/km WLTP en bedraagt € 22.330.
4.2.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op de forfaitaire tabel. Volgens de inspecteur is belanghebbende uitgegaan van een te lage CO2-uitstoot omdat de CO2-uitstoot van de auto 263 g/km WLTP is. De verschuldigde Bpm heeft de inspecteur vastgesteld op € 28.662. Hierop is het bedrag dat op aangifte is voldaan, zijnde € 13.972 in mindering gebracht.
4.3.
Tot de gedingstukken behoor een door de inspecteur overgelegd stuk ‘Raadplegen BPM aangifte/melding/opgaaf’, Bpm berekening, ‘Voertuigbeeld RDW’. Hierin worden, voor zover thans van belang, de onderstaande gegevens vermeld.
Bruto Bpm
€ 45.178
CO2-component
€ 45.178
Afschrijvingsmethode
Forfaitair
Afschrijvingsbedrag
€ 8.583,82
PGA-waarde
€ 138.137
Netto catalogusprijs
€ 76.826
Bedrag btw
€ 16.133
Bedrag bruto bpm
€ 45.178

Motivering

Historische nieuwprijs
4.4.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de historische nieuwprijs te laag vastgesteld en niet in overeenstemming met de netto cataloguswaarde. Volgens belanghebbende dient de historische nieuwprijs, gelet op de hogere CO2-uitstoot van 263 g/km WLTP, te worden vastgesteld op € 138.137. De historische nieuwprijs bedraagt volgens belanghebbende € 138.137 en de netto catalogusprijs € 76.826. Ter motivering van dit standpunt heeft belanghebbende onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023. [1] Verder heeft belanghebbende ter zitting gesteld dat voor de koerslijstwaarden het verschil tussen de waarden NEDC en WLTP niet relevant zijn.
4.5.
De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat het stuk waar belanghebbende naar verwijst, niet de koerslijst is, maar een eigen berekening van belanghebbende gebaseerd op een lagere CO2-uitstoot. De inspecteur betwist daarom de gegevens die daarin opgenomen zijn. Volgens de inspecteur had belanghebbende voor het bepalen van de afschrijving aan moeten sluiten bij het forfaitaire tabel. Bovendien zijn de door belanghebbende bepleitte historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde voor schade onjuist, aldus de inspecteur.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de CO2-uitstoot van de auto 263 g/km WLTP is. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat de bruto historische Bpm van deze CO2-uitstoot € 45.178 bedraagt. [2] Gelet op hetgeen is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, [3] dient voor de vaststelling van de historische nieuwprijs te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm van de auto zelf. Uitgaande van de gegevens zoals ten grondslag gelegd aan de naheffingsaanslag (zie 4.3), heeft de inspecteur ten onrechte geen rekening gehouden met een hogere historische bruto Bpm en btw voor de vaststelling van de historische nieuwprijs. De door belanghebbende bepleitte netto catalogusprijs stemt overeen met de catalogusprijs die ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de naheffingsaanslag. Door slechts te wijzen op het invullen van de verkeerde waarde van de aangifte, heeft de inspecteur het standpunt dat belanghebbende in beroep inneemt onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om belanghebbendes beroep af te wijzen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het standpunt van de inspecteur, dat de netto catalogusprijs van belanghebbende enkel gebaseerd is op een eigen berekening, te volgen nu belanghebbende voor de netto catalogusprijs ook aansluiting heeft gezocht bij de door de inspecteur aan de naheffingsaanslag ten grondslag gelegde berekening. Gelet hierop en de omstandigheid dat de inspecteur zijn ter zitting ingenomen standpunt niet nader heeft toegelicht, verwerpt de rechtbank het laatstgenoemde standpunt van de inspecteur.
Hoogte naheffingsaanslag
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag als volgt dient te worden verminderd.
Historische nieuwprijs
€ 138.137
Handelsinkoopwaarde
€ 75.403
Afschrijving
€ 62.734
Bruto historische Bpm (A)
€ 45.178
Afschrijvingspercentage (B)
45,4143%
Afschrijving
€ 20.518
(100% -/- B) x A
Verschuldigde Bpm
€ 24.660
Voldaan op aangifte
€ 14.690
Naheffing
€ 9.970
Immateriële schadevergoeding
4.8.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.9.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 23 juni 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 46 maanden verstreken.
4.1
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 22 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 28 maanden heeft geduurd en daarmee 22 maanden te lang, komt de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 9.970;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Dit volgt uit de berekening van de naheffingsaanslag en het subsidiaire standpunt van belanghebbende.