ECLI:NL:RBZWB:2025:1931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
02-340557-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en rijden zonder rijbewijs

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 december 2023 betrokken was bij een verkeersongeval op de oprit van de Rijksweg A59 in Waalwijk. De verdachte, die nooit in het bezit is geweest van een rijbewijs, veroorzaakte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval waarbij een inzittende, [slachtoffer 1], om het leven kwam en twee andere inzittenden, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en dat hij de plaats van het ongeval had verlaten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de overtredingen van artikel 6 en artikel 7 van de Wegenverkeerswet en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte een rijontzegging van 3 jaar opgelegd. De rechtbank kende ook een schadevergoeding van € 20.000 toe aan de benadeelde partij, die affectieschade vorderde als gevolg van het overlijden van [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/340557-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] , [land]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel hebben opgelopen, terwijl hij nooit in het bezit is geweest van een rijbewijs, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat een ander daarbij is gedood en/of letsel heeft opgelopen;
een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij geen rijbewijs had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Vastgesteld kan worden dat verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan, of in ieder geval in de gegeven omstandigheden verantwoord was. Daardoor is hij in de bocht naar links, zonder te kunnen remmen, rechtdoor in de grasberm gereden, waarna het voertuig het talud is afgereden en in de sloot tot stilstand is gekomen. Hierbij
is inzittende [slachtoffer 1] om het leven gekomen en hebben de inzittenden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Voor wat betreft de mate van schuld kan de combinatie van de feitelijke gedragingen niet worden gekwalificeerd als “roekeloos” rijgedrag. Wel leidt die combinatie tot de conclusie dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De officier van justitie heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat verdachte enkele minuten voor het ongeval zijn telefoon zou hebben bediend.
Feiten 2 en 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur heeft overschreden en al helemaal niet dat hij dat in ernstige mate heeft gedaan. Het feit dat hij geen rijbewijs heeft, kan niet meewegen bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW), omdat niet kan worden vastgesteld dat dit een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van het verkeersongeval. Het enkele verwijt dat hem kan worden gemaakt is dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt ten aanzien van de bocht, maar dat levert geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op.
Het letsel van [slachtoffer 3] kan voorts niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
De rechtbank begrijpt dat de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring van
dit feit refereert aan het oordeel van de rechtbank, waarbij de verdediging slechts opmerkt dat verdachte wel degelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] uit de auto te krijgen. Toen bleek dat dit niet lukte, is hij uiteindelijk uit paniek vertrokken.
Feit 3
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 24 december 2023 omstreeks 04:12 uur heeft er op de oprit 39 van de Rijksweg A59 in Waalwijk een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is als bestuurder van een auto op de oprit in de bocht naar links rechtdoor gereden en in de grasberm terechtgekomen. Het voertuig is vervolgens van het talud afgereden en aan de onderzijde van het talud doorgeschoven naar de sloot. De auto is op de zijkant in de sloot tot stilstand gekomen.
Er zaten vier passagiers in het voertuig, onder wie [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 1] is als gevolg van het ongeval overleden en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn daarbij gewond geraakt.
Verdachte is nooit in het bezit geweest van een rijbewijs. Ter plaatse was sprake van een nat wegdek als gevolg van regenval. Ten tijde van het ongeval regende het en was het donker. De aanwezige straatverlichting werkte. Verdachte was ter plaatse niet bekend.
Feit 1 - artikel 6 WVW
Aan zijn schuld te wijten
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate.
Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Het rijgedrag van verdachte moet worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht in Waalwijk de oprit naar de A59 opreed en daar rechtdoor is gereden terwijl de weg een bocht naar links maakte. Hij had niet gezien dat de weg een bocht maakte. Doordat hij rechtdoor reed is hij in de berm en vervolgens op het talud terechtgekomen. De auto kwam in een sloot tot stilstand. De verkeersongevallenanalyse bevestigt deze lezing, in die zin dat er sporen aangetroffen zijn vanaf de berm naar de sloot. Op het wegdek zijn geen remsporen aangetroffen. Blijkens de sporen moet het voertuig in de berm in een slip of drift zijn geraakt. Vervolgens is het voertuig van het talud afgereden en vanaf de onderzijde van het talud doorgeschoven naar de sloot en daarin op de zijkant tot stilstand gekomen.
De exacte snelheid waarmee verdachte ten tijde van het verkeersongeval in het voertuig heeft gereden kan niet objectief worden vastgesteld. Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden, onder meer dat het regende, donker was, het wegdek nat was en verdachte ter plaatse niet bekend was, met een hogere snelheid heeft gereden dan op die plaats op dat moment verantwoord was.
Uit de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer 3] komen ook aanwijzingen naar voren dat verdachte daar toen hard heeft gereden. Door onder de gegeven omstandigheden zijn snelheid niet aan te passen en onvoldoende aandacht te besteden aan het verloop van de weg, heeft hij niet alleen de bocht niet opgemerkt, maar had hij ook geen controle meer over het voertuig. Hij kon niet meer tijdig tot stilstand komen en hij kon de auto niet meer corrigeren. Het feit dat hij het voertuig heeft bestuurd zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs, maakt dat ernstig getwijfeld kan worden aan de kennis en vaardigheden van verdachte om het voertuig veilig te kunnen besturen.
De hierboven beschreven gedragingen en verkeersovertredingen van verdachte zijn in onderlinge samenhang bezien zodanig dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Van de ten laste gelegde zwaardere vormen van schuld zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Anders dan de officier van justitie stelt, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die enkele minuten voor het ongeval zijn telefoon zou hebben bediend.
Overlijden en zwaar lichamelijk letsel
Ten gevolge van het ongeval heeft mevrouw [slachtoffer 1] het leven verloren en zijn de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] gewond geraakt.
De vraag doet zich voor hoe het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] juridisch gekwalificeerd moeten worden.
[slachtoffer 2] heeft zijn bekken, zijn sleutelbeen en meerdere ribben gebroken Ook had hij een wond in het gezicht. De geconstateerde botbreuken en het gebroken bekken brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Alleen al het gebroken bekken vergt een lange tijd van herstel en revalidatie.
[slachtoffer 3] heeft door het ongeval zeven ribben gebroken. Naast de hevige pijn die deze breuken, ook in combinatie beschouwd, met zich meebrengen, zal het een aanzienlijke tijd in beslag nemen voordat alle breuken volledig zijn hersteld. Verder heeft [slachtoffer 3] ter observatie vijf dagen op de intensive care gelegen. De rechtbank is van oordeel dat ook haar letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet kan worden gekwalificeerd.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - verlaten plaats ongeval
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij veel heeft gedaan om het leven van [slachtoffer 1] te redden, maar nog geen 20 minuten na het ongeval bleek dat hij zich verstopt had achter een voertuig in de buurt van het ongeval en dat hij zich door iemand had laten ophalen. Hij moet dus vrij snel na het ongeval zijn weggegaan, terwijl hij in ieder geval wist dat [slachtoffer 1] was overleden. Hij heeft immers verklaard dat hij is weggegaan, omdat hij niets meer voor haar kon doen. Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel hebben opgelopen had verdachte gezien de omstandigheden ook redelijkerwijs moeten vermoeden.
Feit 3 - rijden zonder rijbewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 24 december 2023 te Waalwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), daarmee rijdende over de weg, oprit 39 van de Rijksweg A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij nooit in het bezit is geweest van een rijbewijs (categorie B), te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en onvoldoende zijn snelheid te minderen bij het naderen van een bocht(verloop), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht, te weten: een gebroken bekken en een gebroken sleutelbeen en meerdere gebroken ribben en een wond in het gezicht en door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: meerdere gebroken ribben;
2.
als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Waalwijk op/aan oprit 39 van de Rijksweg A59, op 24 december 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] ) is gedood (en/of aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] letsel is toegebracht);
3.
op 24 december 2023 te Waalwijk, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, oprit 39 van de Rijksweg A59, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de bewezen geachte feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte
in voorarrest heeft gezeten, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaar op te leggen.
Het bewezen geachte feit 3 betreft een overtreding en daarom vordert de officier van justitie daarvoor apart twee weken hechtenis op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit 1 komt, bepleit de verdediging voor wat betreft de op te leggen straf aansluiting te zoeken bij een uitspraak van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2023:6128) en te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 24 december 2023 een ernstig eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt en aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Hij heeft die bewuste nacht willens en wetens een groot risico genomen door zonder rijbewijs – en daarmee zonder aangetoond te hebben over de benodigde kennis en vaardigheden te beschikken – deel te nemen aan het verkeer. Hij heeft daarbij ook nog eens vier passagiers meegenomen. In plaats van extra voorzichtig en oplettend te zijn, heeft verdachte harder gereden dan onder de gegeven omstandigheden ter plaatse verantwoord was. Tijdens het rijden heeft verdachte een bocht op de oprit naar de A59 niet gezien, waardoor hij met het voertuig rechtdoor de grasberm is ingereden en daarbij de auto niet meer onder controle had. Daardoor is het voertuig van het talud afgereden en aan de onderzijde van het talud doorgeschoven naar de sloot en in de sloot tot stilstand gekomen. Hierbij is [slachtoffer 1] overleden en hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Vervolgens heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten en zijn passagiers achtergelaten, zonder hulp in te schakelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 4 februari 2025. Uit het strafblad blijkt dat verdachte op 17 december 2024 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen vanwege een overtreding van de Wegenverkeerswet.
Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Hiermee zal de rechtbank dan ook rekening houden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Bij een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen en er sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, wordt als
uitgangspunt genomen een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van een jaar.
Gelet op de zeer ernstige gevolgen van het verkeersongeval, waarbij niet alleen een dodelijk slachtoffer is gevallen, maar ook nog twee slachtoffers zwaar gewond zijn geraakt, en gelet op het feit dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf niet passend en ziet zij aanleiding om deze om te zetten naar een gevangenisstraf. De rechtbank weegt ook mee dat zij er niet van overtuigd is dat verdachte het kwalijke van zijn handelen inziet, met name voor wat betreft het rijden zonder rijbewijs en het desondanks ook meenemen van passagiers.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 4 maart 2025. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte veel leefgebieden goed op orde heeft. Hij heeft werk, huisvesting, een stabiel inkomen en goed contact met zijn moeder en stiefvader. De reclassering ziet echter ook risico verhogende factoren op het gebied van het psychosociaal functioneren van verdachte. Verdachte lijkt volgens de reclassering impulsief te handelen en vertoont risicovol gedrag. Bij een veroordeling heeft de reclassering daarom geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft tot slot rekening gehouden met het feit dat de feiten 1 en 3 in eendaadse samenloop zijn begaan.
Alles afwegende zal de rechtbank, in afwijking van de officier van justitie, nu de rechtbank ook tot een mindere bewezenverklaring komt, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Mede gelet op het reclasseringsrapport, zal hiervan een deel van 6 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Ondanks het feit dat verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van 3 jaar. Hierdoor kan verdachte geen rijlessen nemen. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettende karakter van het handelen van verdachte in de bestraffing tot uitdrukking gebracht.
De wet schrijft voor dat afzonderlijke straffen worden opgelegd voor misdrijven en overtredingen. De rechtbank beoordeelt de feiten 1 en 3 echter als één geheel. Gelet op de strafoplegging voor de misdrijven onder feiten 1 en 2 acht de rechtbank het opleggen van een straf of maatregel voor de overtreding bij feit 3 niet opportuun en zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 20.000,= voor feit 1, bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade.
Bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Dat betekent ook dat hij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Artikel 51f lid 2 Sv bepaalt dat artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) overeenkomstig van toepassing is.
Op grond van de Wet affectieschade is het voor naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van een overleden slachtoffer mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot ouders, echtgenoten, geregistreerd partners, levensgezellen en kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde affectieschade van € 20.000,= kan worden toegewezen.
Bij het begrip “levensgezel” moet het gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Naar het oordeel van de rechtbank is
voldoende gesteld en gebleken dat de benadeelde partij de levensgezel was van [slachtoffer 1] . Zij hadden al enige tijd een affectieve relatie en woonden ook samen.
Voorts is de hoogte van het bedrag conform het Besluit vergoeding affectieschade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegekende schadepost toewijzen vanaf 24 december 2023, zijnde de datum waarop het feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van alle toegekende schadeposten. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177 en 179, zoals deze artikelen luidden
ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
de eendaadse samenloop van
feit 1, primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en zwaar lichamelijk letsel wordt
toegebracht, meermalen gepleegd;
en
feit 3:overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging feiten 1 en 3
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij verslavings-reclassering Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg en dat hij zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder, gelet op de problematiek, ook het innemen van medicijnen kan vallen als de zorgverlener dat nodig vindt. De behandeling is gericht op traumaverwerking en het beheersen en leren omgaan met zijn impulsieve karakter en zal starten na het ingaan van de proeftijd;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
- waarbij van
rechtswege de voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie jaren;
Strafoplegging feit 2
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 20.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [benadeelde] (feit 1), € 20.000,= te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R. Combee en mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2025.
Mr. P.L. Cheung is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Waalwijk, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), daarmede rijdende over de weg, oprit 39 van de Rijksweg A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij nooit in het bezit is geweest van een rijbewijs (categorie B), te rijden met een hogere snelheid dan de dan de aldaar voor personenauto's toegestane snelheid, in elk geval te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en/of onvoldoende zijn snelheid te minderen bij het naderen van een bocht(verloop), althans, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig onder controle te houden en/of tot stilstand te brengen en/of niet de wegverloop te volgen en/of van het talud af te rijden en/of de grasberm in te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een gebroken bekken en/of een gebroken sleutelbeen en/of een of meerdere gebroken ribben en/of een wond in het gezicht en/of door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een of meerdere gebroken ribben;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Waalwijk, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), daarmede rijdende over de weg, oprit 39 van de Rijksweg A59, terwijl hij nooit in het bezit is geweest van een rijbewijs (categorie B), heeft gereden met een hogere snelheid dan de dan de aldaar voor personenauto's toegestane snelheid, in elk geval gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en/of onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd bij het naderen van een bocht(verloop), althans, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig onder controle te houden en/of tot stilstand te brengen en/of niet de wegverloop heeft gevolgd en/of van het talud af is gereden en/of de grasberm in is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Waalwijk op/aan oprit 39 van de Rijksweg A59, op of omstreeks 24 december 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] ) is gedood (en/of aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] letsel is toegebracht);
(Artikel art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
3.
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Waalwijk, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, oprit 39 van de Rijksweg A59, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(Artikel art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)