ECLI:NL:RBZWB:2025:1925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
BRE - 23 _ 10339, 23 _ 10340, 23 _ 10341
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2012, 2013 en 2014

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2013 en 2014. De inspecteur had aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij inkomen uit werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen in de heffing had betrokken. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het inkomen uit aanmerkelijk belang voor de jaren 2012 en 2013 heeft nagevorderd, maar dat de vergrijpboeten onterecht zijn opgelegd. De rechtbank vernietigt de vergrijpboeten en verklaart de beroepen tegen deze boeten gegrond. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat belanghebbende grove schuld heeft gehad in de onjuiste aangiften. De rechtbank bevestigt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat de vergrijpboeten moeten worden vernietigd. De uitspraak is gedaan op 3 april 2025 en openbaar gemaakt op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10399 t/m BRE 23/10341

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. E. Marcus RB),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 september 2023.
Jaar 2012 (BRE 23/10339)
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.580 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 25.122. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 2.025 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 3.140 opgelegd (de vergrijpboete 2012).
Jaar 2013 (BRE 23/10340)
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.938, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 67.805 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 161. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 4.930 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 8.559 opgelegd (de vergrijpboete 2013).
Jaar 2014 (BRE 23/10341)
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.624 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.280. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 201 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 1.183 opgelegd (de vergrijpboete 2014).
Alle jaren
1.4.
De inspecteur heeft bij een in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar de bezwaren van belanghebbende tegen de in 1.1 t/m 1.3 genoemde navorderingsaanslagen (de navorderingsaanslagen) en belastingrentebeschikkingen (de belastingrentebeschikkingen) ongegrond verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de in 1.1 t/m 1.3 genoemde vergrijpboeten (de vergrijpboeten) gegrond verklaard en de vergrijpboeten verminderd.
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft na afloop van de zitting bij de rechtbank een formulier proceskosten ingediend. Dit formulier is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met het beroep van [partner] (zaaknummers BRE 23/10336 t/m BRE 23/10339) op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde, en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.7.
Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Tussen partijen is meer specifiek in geschil of de inspecteur voor de jaren 2012 en 2013 terecht inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) in de heffing heeft betrokken en of de inspecteur voor de jaren 2013 en 2014 terecht inkomen uit sparen en beleggen (box 3) in de heffing heeft betrokken. Voorts beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de belastingrentebeschikkingen en de vergrijpboeten terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een winstuitdeling van [B.V. 1] aan de heer [partner] in de jaren 2012 en 2013, zodat de inspecteur terecht (de helft van) het inkomen uit box 2 bij belanghebbende in die jaren heeft nagevorderd en ook terecht over de jaren 2013 en 2014 (de helft van) het aanwezige saldo tot de grondslag van belanghebbendes inkomen in box 3 heeft gerekend. Ook zijn de belastingrentebeschikkingen terecht aan belanghebbende opgelegd. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de vergrijpboeten ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd en dienen te worden vernietigd.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is sinds [datum] 1992 gehuwd met de heer [partner] ( [partner] ).
3.1.
Belanghebbende is volgens de Basisregistratie Persoonsgegevens sinds 27 januari 1965 woonachtig aan [adres] .
3.2.
[partner] is sinds 29 maart 2007 tot en met heden bestuurder van [B.V. 2] ( [B.V. 2] ). Zowel belanghebbende als [partner] houdt sinds die datum 50% van de aandelen in [B.V. 2]
3.3.
[B.V. 2] houdt sinds 29 maart 2007 tot en met heden alle aandelen in [B.V. 1] ( [B.V. 1] ). Enig bestuurder van [B.V. 1] is [B.V. 2] Enig bestuurder van [B.V. 2] is [partner] .
3.4.
[B.V. 1] exploiteert in de onderhavige jaren een nertsenhouderij te [plaats] , waarbij nertsen werden gefokt en de nertsenvellen werden verhandeld.
3.5.
[B.V. 1] heeft de nertsenvellen onder meer geleverd aan [B.V. 3] heeft de nertsenvellen aangeboden bij het [veilingshuis] in Denemarken. De verkoopopbrengsten van deze nertsenvellen zijn onder inhouding van een provisie voor [B.V. 3] overgemaakt naar een Luxemburgse bankrekening bij Banque et Caisse d’Epargne de l’Etat (BCEE) ten name van [partner] (de BCEE-rekening). Op de BCEE-rekening zijn in de jaren 2012 en 2013 respectievelijk € 50.244 en € 135.610 van [B.V. 3] ontvangen. Deze bedragen kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Datum
Bedrag
10 mei 2012
€ 13.946
14 juni 2012
€ 28.744
2 augustus 2012
€ 4.096
12 november 2012
€ 3.458
24 mei 2013
€ 77.420
16 augustus 2013
€ 45.673
14 november 2013
€ 12.517
3.6.
Omstreeks 27 augustus 2013 is een bedrag van € 30.000 in contanten opgenomen van de BCEE-rekening.
3.7.
Voorafgaand aan de sluiting van de BCEE-rekening is een bedrag van € 156.513,59 via een interne transitierekening overgemaakt ten behoeve van [B.V. 3]
3.8.
Bij brief van 28 juli 2014 aan de BCEE schrijft [partner] onder meer het volgende:
“ [partner]
[adres]
[postcode] [plaats]
Nederland
(…)
Auftrag zu unmittelbare Beendigung meines Bankkonto IBAN [rekeningnummer 1] (…)
Wir erwarten dass nach diese Auftrag die Beziehung mit der BCEE völlig beendet ist und dass unsere Nahmen und weitere Gegebenes aus lhre Info Bank deswegen auch völlig verschwunden sind.
Hochachtungsvoll,
(…)
[partner] ”
3.9.
Bij brief van 6 augustus 2014 aan de BCEE schrijft [partner] het volgende:
“ [partner]
[adres]
[postcode] [plaats]
Nederland
(…)
Met dit bericht wil ik de brief van 28-07-2014 bevestigen. Hopende dat hiermee aan uw verzoek is voldaan en dat het volledige saldo van mijn rekening (IBAN [rekeningnummer 1] ) gestort wordt op de rekening van [B.V. 3] (IBAN· [rekeningnummer 2] ). Tevens ziet u een kopie van mijn paspoort.
Hoogachtend, [partner] ”
3.10.
In ruil voor het bedrag van € 156.513,59 zijn 5.795 nertsenvellen ontvangen, die in 2016 in een op kosten van [B.V. 1] aangeschafte koelcel zijn opgeslagen.
3.11.
Het saldo op de BCEE-rekening bedroeg op de peildata 1 januari 2013 en 1 januari 2014 respectievelijk € 50.361,85 en € 156.279,07.
3.12.
De aanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014 zijn conform de ingediende aangiften vastgesteld.
3.13.
Op 11 september 2019 heeft de inspecteur een brief aan belanghebbende verzonden waarin is vermeld dat een onderzoek loopt in de sector pelsdieren en aanverwante bedrijven. In die brief is onder meer het volgende vermeld:

“Wat betekent dit voor u?

Zijn uw belastingaangiften in orde? Dan hoeft u niets te doen en kunt u deze brief voor kennisgeving aannemen. Indien dit niet het geval is en u uw aangifte(n) wilt verbeteren meldt u zich dan bij de Belastingdienst. Dit kunt u doen door contact op te nemen met het administratieve centrum Verhuld Vermogen. Als u zich meldt én meewerkt kan dat een boetematigende factor zijn. Ook kan het risico op strafrechtelijke vervolging daarmee worden verminderd.”
3.14.
Bij brief van 7 februari 2022 verzoekt de inspecteur belanghebbende om een ‘Verklaring verificatie buitenlands vermogen’ in te vullen in verband met de BCEE-rekening. Belanghebbende heeft de ingevulde verklaring op 15 maart 2023 aan de inspecteur verstrekt. Bij deze verklaring zijn een toelichting van belanghebbende en bankbescheiden van de BCEE-rekening over de periode 2012 tot en met 2014 gevoegd. In de voornoemde toelichting is onder meer het volgende vermeld:
“De bankrekening is in 2012 namens [B.V. 1] geopend. Op de bankrekening is in de jaren 2012 en 2013 door de koper van de vellen ( [B.V. 3] ) de verkoopopbrengst van 10% van de in deze jaren door [B.V. 1] verkochte vellen gestort, in totaal € 185.854. De verkoopopbrengst van negentig procent van de vellen is op de reguliere wijze in de jaarrekening van [B.V. 1] verantwoord”.
3.15.
Bij brief van 6 december 2022 kondigt de inspecteur aan dat hij voornemens is navorderingsaanslagen inclusief vergrijpboeten op te leggen aan belanghebbende. De inspecteur heeft in de brief vermeld dat [B.V. 1] de omzet in de jaren 2012 en 2013 van respectievelijk € 50.244 en € 135.610 niet heeft verantwoord in de aangiften vennootschapsbelasting en dat deze omzet is aan te merken als een onttrekking dan wel middellijke winstuitdeling voor de aandeelhouders, omdat deze rechtstreeks op de BCEE-bankrekening is gestort. De inspecteur heeft op grond van artikel 2.17 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) de correcties in box 2 en box 3 voor 50% aan belanghebbende toebedeeld en vastgesteld dat voor de onderhavige jaren de volgende correcties dienen te worden toegepast:
2012
2013
2014
Aandeel correctie box 2
€ 25.122
€ 67.805
€ 0
Gecorrigeerde grondslag sparen en beleggen
€ 0
€ 4.042
€ 57.001
3.16.
De inspecteur heeft conform zijn aankondiging de navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en vergrijpboeten wegens (voorwaardelijk) opzet opgelegd. De vergrijpboeten zijn vastgesteld op 50% voor box 2 en op 175% voor box 3. De navorderingsaanslagen zijn als volgt opgebouwd:
2012
2013
2014
IB/PVV
€ 6.280
€ 16.999
€ 676
Vergrijpboete
€ 3.140
€ 8.559
€ 1.183
Belastingrente
€ 2.025
€ 4.930
€ 201
Totaal
€ 11.445
€ 30.488
€ 2.060
3.17.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur vastgesteld dat bij belanghebbende geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, maar van grove schuld. De inspecteur heeft de vergrijpboeten verminderd naar 25% voor box 2 en 75% voor box 3. De naheffingsaanslagen zijn als volgt verminderd:
2012
2013
2014
IB/PVV
€ 6.280
€ 16.999
€ 676
Vergrijpboete
€ 1.570
€ 4.274
€ 507
Belastingrente
€ 2.025
€ 4.930
€ 201
Totaal
€ 9.875
€ 26.203
€ 1.384
3.18.
In een e-mailbericht van 6 juli 2023 van de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur schrijft de gemachtigde onder meer dat de basisadministratie door [partner] werd gevoerd:
“Ik heb vernomen dat de heer [partner] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van de B.V., per kwartaal de gegevens (facturen en bankafschriften) aan de accountant aanlevert, waarna een medewerker deze gegevens verwerkt in het boekhoudprogramma van de accountant.”
3.19.
In een e-mailbericht van 11 mei 2023 aan de inspecteur schrijft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende:
“Mijn voorzichtige en primaire reactie ten aanzien van uw vraag naar de mutaties met betrekking tot de rekening-courantverhouding is dat wij daarin de boekingen met betrekking tot de Luxemburgse bankrekening niet in gaan terug vinden. De accountant was immers niet op de hoogte van het bestaan van deze bankrekening en de eventuele geldstromen of opnames.”

Motivering

Navorderingsaanslagen
4. Gelijktijdig met deze uitspraak heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepen van [partner] tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014 (zaaknummers BRE 23/10336 t/m BRE 23/10338). De rechtbank heeft in die uitspraak kort gezegd geoordeeld dat sprake is van een winstuitdeling van [B.V. 1] aan [partner] in de jaren 2012 en 2013, zodat de inspecteur bij [partner] terecht het inkomen in box 2 heeft nagevorderd en terecht in de jaren 2013 en 2014 de helft van het aanwezige saldo tot de grondslag van het box 3-inkomen heeft gerekend.
4.1.
Ter zake van de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen beslist de rechtbank overeenkomstig hetgeen in de uitspraak van [partner] is beslist, behoudens het hiernavolgende. De uitspraak met zaaknummers BRE 23/10336 t/m BRE 23/10338 dient daarom in zoverre als ingelast te worden beschouwd.
4.2.
Artikel 2.17 Wet IB 2001 bepaalt onder meer dat het inkomen uit aanmerkelijk belang en sparen en beleggen voor fiscaal partners een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel vormt, dat in de regel voor de heffing wordt geacht bij ieder van de fiscaal partners voor de helft op te komen. Voor de toerekening van een inkomensbestanddeel aan belanghebbende als fiscaal partner is het niet relevant of belanghebbende zich al dan niet bewust was van de uitdelingen van [B.V. 1] aan [partner] of het door [partner] bewaarde saldo op de BCEE-rekening.
4.3.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het inkomen uit box 2 en box 3 bij [partner] terecht door de inspecteur in aanmerking is genomen, mocht de inspecteur op grond van artikel 2.17 Wet IB een deel van dat inkomen aan belanghebbende toerekenen. Belanghebbende heeft de hoogte van het aan haar toegerekende deel (50%) niet betwist.
4.4.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen derhalve terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd.
De vergrijpboeten
5. De inspecteur heeft de op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) opgelegde vergrijpboeten bij uitspraak op bezwaar verminderd. Ter zake van box 2 is het boetepercentage verminderd naar 25% en ter zake van de correcties in box 3 is het boetepercentage verminderd naar 75%. Volgens de inspecteur is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat de aanslagen IB/PVV tot te lage bedragen zijn vastgesteld.
5.1.
De inspecteur stelt dat de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat het niet aangeven van de winsttuitdelingen en het saldo van de BCEE-rekening tot gevolg kon hebben dat zij te weinig belasting zou betalen. Daartoe voert de inspecteur aan dat zij de echtgenoot van [partner] is en (indirect) 50% van de aandelen in [B.V. 1] bezit. Ook stelt de inspecteur dat belanghebbende had moeten vragen waar het geldbedrag van € 30.000 vandaan kwam en waarom een koelcel door [B.V. 1] is aangeschaft, waar een grote hoeveelheid nertsenvellen werd opgeslagen.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient te worden begrepen als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. [1] De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur heeft doen blijken dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat voor de jaren 2012 tot en met 2014 te weinig belasting is geheven.
5.3.
Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en grove onachtzaamheid. Een belastingplichtige had in dat geval redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet heeft doen blijken dat sprake is van enige wetenschap van de BCEE-rekening bij belanghebbende. Daarbij acht de rechtbank onder meer relevant dat de BCEE-rekening uitsluitend op naam stond van [partner] . Ter zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende nader verklaard dat zij zich niet bezig hield met de feitelijke bedrijfsvoering en dat de administratie uitsluitend door [partner] werd gevoerd. Met de administratie, financiën of aangiften – zowel zakelijk als privé – heeft zij verklaard zich niet te bemoeien. Daarbij heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat zij pas in 2022 van de BCEE-rekening af wist door de brief die door de inspecteur aan haar is verzonden. De inspecteur heeft geen documentatie ingebracht waaruit iets anders blijkt.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur niet doen blijken dat het aan het grofschuldig handelen van belanghebbende te wijten is dat onjuiste aangiften zijn gedaan. De inspecteur is dus niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Dit brengt mee dat de vergrijpboeten, zoals opgelegd bij uitspraak op bezwaar, dienen te worden vernietigd.
Belastingrente
6. Belanghebbende stelt dat de in de navorderingsaanslagen opgenomen belastingrente dient te worden verminderd naar nihil, omdat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Nu de rechtbank van oordeel is dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, heeft de inspecteur terecht belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen tegen de vergrijpboeten, zoals opgelegd bij uitspraak op bezwaar, zijn gegrond. Voor het overige verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond.
7.1.
Omdat de beroepen tegen de vergrijpboeten gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
Omdat de inspecteur voor de bezwaarfase reeds een kostenvergoeding heeft toegekend, bestaat alleen recht op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage berekend op € 2.721 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907, en factor 1 voor de weging en factor 1,5 voor het aantal samenhangende beroepen). Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van reiskosten. De reiskosten worden, op basis van het Bpb berekend op € 47,94 (reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse voor belanghebbende, retour [plaats] – Breda).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de uitspraken op bezwaar over de vergrijpboeten gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar welke betrekking hebben op de vergrijpboeten;
  • vernietigt de vergrijpboete 2012, vergrijpboete 2013 en vergrijpboete 2014;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden; en
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.768,94 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.S.K.L. Tjon, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 3 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2.