In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 27 januari 2021 in dienst was bij de werkgever, had zich op 1 juli 2024 ziek gemeld. De werkgever had de loondoorbetaling stopgezet op 6 december 2024, omdat de werknemer naar het oordeel van de bedrijfsarts in staat zou zijn om 2x2 uur per week passende arbeid te verrichten. De werknemer betwistte dit en voerde aan dat hij niet in staat was om te werken, wat werd ondersteund door een deskundigenoordeel van het UWV, dat op 27 februari 2025 was afgegeven. De kantonrechter oordeelde dat de loonstop onterecht was, omdat de werknemer niet in staat was om de aangeboden arbeid te verrichten. De kantonrechter volgde het deskundigenoordeel van het UWV en oordeelde dat de werkgever niet aan de vereisten van artikel 7:629 BW had voldaan, omdat er geen onverwijlde kennisgeving van de loonstop had plaatsgevonden. De vorderingen van de werknemer werden toegewezen, inclusief het loon en de ploegentoeslag over de relevante perioden, wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd.