In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen verzoeker en verweerder. Verzoeker had een loonvordering ingediend en stelde dat hij arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. De kantonrechter heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om een deskundigenoordeel van het UWV over te leggen ter onderbouwing van zijn ziekte. Dit deskundigenoordeel werd op 6 januari 2024 ingediend, maar de kantonrechter kon hieraan niet de waarde hechten die verzoeker eraan gehecht wilde zien. De verzekeringsarts van het UWV had geen hoor en wederhoor toegepast en onvoldoende inzicht gegeven in zijn oordeel over de arbeidsongeschiktheid van verzoeker.
De kantonrechter oordeelde dat het deskundigenoordeel niet voldoende onderbouwd was, omdat de verzekeringsarts geen recente medische informatie had meegenomen en niet had geluisterd naar de betwisting van verweerder. Hierdoor kon de kantonrechter niet concluderen dat verzoeker in de relevante periode arbeidsongeschikt was. De loonvordering van verzoeker voor de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 werd afgewezen, maar de kantonrechter oordeelde wel dat verweerder verplicht was om het loon over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023 te betalen, inclusief wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.
De beslissing van de kantonrechter omvatte de veroordeling van verweerder tot betaling van het achterstallige loon, het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto specificatie, en de veroordeling in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alle andere verzoeken zijn afgewezen.