ECLI:NL:RBROT:2024:1857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10693833 VZ VERZ 23-8747eind
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een deskundigenoordeel in een arbeidsconflict met betrekking tot loonvordering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen verzoeker en verweerder. Verzoeker had een loonvordering ingediend en stelde dat hij arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. De kantonrechter heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om een deskundigenoordeel van het UWV over te leggen ter onderbouwing van zijn ziekte. Dit deskundigenoordeel werd op 6 januari 2024 ingediend, maar de kantonrechter kon hieraan niet de waarde hechten die verzoeker eraan gehecht wilde zien. De verzekeringsarts van het UWV had geen hoor en wederhoor toegepast en onvoldoende inzicht gegeven in zijn oordeel over de arbeidsongeschiktheid van verzoeker.

De kantonrechter oordeelde dat het deskundigenoordeel niet voldoende onderbouwd was, omdat de verzekeringsarts geen recente medische informatie had meegenomen en niet had geluisterd naar de betwisting van verweerder. Hierdoor kon de kantonrechter niet concluderen dat verzoeker in de relevante periode arbeidsongeschikt was. De loonvordering van verzoeker voor de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 werd afgewezen, maar de kantonrechter oordeelde wel dat verweerder verplicht was om het loon over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023 te betalen, inclusief wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

De beslissing van de kantonrechter omvatte de veroordeling van verweerder tot betaling van het achterstallige loon, het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto specificatie, en de veroordeling in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alle andere verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10693833 VZ VERZ 23-8747
datum uitspraak: 19 februari 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Blom,
tegen
[verweerder01] ,handelend onder de naam [handelsnaam01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. G. Snippe.
De partijen worden ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de beschikking van 18 oktober 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het e-mailbericht van [verzoeker01] van 6 januari 2024 met het deskundigenoordeel van het UWV;
  • de akte houdende uitlating met betrekking tot het deskundigenoordeel UWV van [verweerder01] van 22 januari 2024, met bijlagen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 18 oktober 2023 heeft de kantonrechter beslist op de verzoeken van [verzoeker01] die zien op het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en op het door [verzoeker01] gevorderde loon over de periode van over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023. De kantonrechter heeft vervolgens iedere verdere beslissing aangehouden, omdat [verzoeker01] in de gelegenheid is gesteld om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. [verzoeker01] had namelijk ook aanspraak had gemaakt op loon tijdens ziekte over de periode van 10 juni tot en met 5 juli 2023. Dit verzoek kon nog niet in behandeling worden genomen, omdat [verzoeker01] geen deskundigenoordeel van het UWV had overgelegd, terwijl [verweerder01] wel betwist dat [verzoeker01] ziek was. [verzoeker01] is daarom conform artikel 7:629a lid 1 BW in de gelegenheid gesteld om het UWV zich over zijn ziekte uit te laten.
2.2.
Op 6 januari 2024 heeft [verzoeker01] het deskundigenoordeel van het UWV van 4 januari 2024 aan de kantonrechter toegezonden. [verweerder01] heeft vervolgens hierop gereageerd.
2.3.
De verzekeringsarts van het UWV stelt zich op het standpunt dat [verzoeker01] in de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. Volgens de verzekeringsarts leidt de aard van de gezondheidsklachten tot beperkingen ten aanzien van de mentale belastbaarheid. [verzoeker01] was hierdoor niet geheel belastbaar voor zijn eigen werk aanzien hij in het eigen werk te maken had met hectiek, deadlines, productiepieken en flexibiliteit. Het is volgens de verzekeringsarts aannemelijk dat [verzoeker01] ten aanzien van de deze aspecten beperkt was. Volgens de verzekeringsarts is het plausibel dat [verzoeker01] de geclaimde klachten destijds had gezien het doorlopend karakter en aard hiervan.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het deskundigenoordeel niet de waarde kan worden gehecht die [verzoeker01] hieraan gehecht wil zien. De verzekeringsarts heeft namelijk geen hoor en wederhoor toegepast, want de verzekeringsarts heeft alleen [verzoeker01] maar niet [verweerder01] gehoord. Hierdoor heeft de verzekeringsarts onder andere niet in zijn rapport mee kunnen nemen de betwisting van [verweerder01] van de door [verzoeker01] gestelde werkzaamheden en de gevolgen hiervan voor zijn belastbaarheidsoordeel.
2.5.
Naast het niet toepassen van hoor en wederhoor, heeft de verzekeringsarts ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat [verzoeker01] arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. Uit het deskundigenoordeel volgt dat [verzoeker01] geen recente medische informatie heeft overgelegd, want de overgelegde informatie van zijn huisarts bevatte geen informatie over de huidige problematiek en bevatte het slechts bevindingen uit 2022. Gelet hierop is het onbegrijpelijk waarom de verzekeringsarts, zonder informatie van een arts, een half jaar later kan oordelen dat er duidelijk sprake is van een doorlopend ziektebeeld. Ook heeft de verzekeringsarts onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat de klachten een doorlopend karakter hadden en het daarom plausibel is dat [verzoeker01] de geclaimde klachten had in de periode van 10 juni tot en met 5 juli 2023. Het had op de weg van de verzekeringsarts gelegen om toe te lichten op basis waarvan hij van oordeel is dat er sprake is van een doorlopend ziektebeeld en de klachten een doorlopend karakter hadden, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan.
2.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat van het deskundigenrapport niet uitgegaan kan worden. Dit betekent dat [verzoeker01] onvoldoende zijn stelling heeft onderbouwd dat hij in de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 vanwege arbeidsongeschiktheid verhinderd was om de bedongen arbeid te verrichten. De loonvordering die hierop ziet wordt daarom afgewezen.
2.7.
Dit voorgaande betekent dat [verweerder01] gelet op de beschikking van 18 oktober 2023 alleen veroordeeld wordt om het loon over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023 te betalen, zijnde een bedrag van € 3.593,04 bruto te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging. Ook moet [verweerder01] hiervan een deugdelijke bruto-netto specificatie verstrekken aan [verzoeker01] . De gevorderde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen, omdat [verweerder01] te laat is met betaling.
2.8.
De kantonrechter ziet voldoende redenen om [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten, omdat zij een deel van het loon niet aan [verzoeker01] betaald heeft. Deze kosten worden aan de kant van [verzoeker01] begroot op € 814, aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerder01] om aan [verzoeker01] te betalen € 3.593,04 bruto, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling;
3.2.
veroordeelt [verweerder01] om een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken aan [verzoeker01] van deze loonbetaling;
3.3.
veroordeelt [verweerder01] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker01] worden begroot op € 949,-;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken.
31688