ECLI:NL:RBZWB:2025:1913

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
02-178572-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesafspraken in strafzaak tegen verdachte voor handel in cocaïne

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de handel in cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen verkopen en voorhanden hebben van cocaïne.

De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging beoordeeld. Deze afspraken waren vastgelegd in een overeenkomst die voorafgaand aan de zitting was ingediend. De rechtbank benadrukte dat zij geen partij is bij deze afspraken en dat zij haar eigen verantwoordelijkheid heeft om de zaak te beoordelen volgens de wettelijke bepalingen. De verdachte heeft verklaard dat hij de inhoud van de afspraken begrijpt en dat hij vrijwillig afstand doet van zijn verdedigingsrechten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 234 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-178572-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne (feit 1) en samen met anderen 114,93 gram cocaïne voorhanden heeft gehad (feit 2).

3.De procesafspraken

In deze strafzaak hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging procesafspraken gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst, die zij voorafgaand aan de inhoudelijke zitting, en voorzien van de handtekeningen van zowel de officier van justitie (gedateerd 4 juli 2024) als die van verdachte en zijn raadsman (9 juli 2024), hebben overgelegd aan de rechtbank. Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak.
Het afdoeningsvoorstel houdt, in de kern, het volgende in:
  • het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten (conform de inhoud van Bijlage A procesafspraken);
  • het Openbaar Ministerie zal vorderen een gevangenisstraf voor de duur van 234 dagen met aftrek, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de algemene voorwaarden en een taakstraf voor de duur van 240 uur, bij niet te verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
  • door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd;
  • de verdediging zal gedurende het proces in eerste aanleg geen aanhoudings- en/of schorsingsverzoeken indienen, tenzij nu onvoorziene omstandigheden/een acute situatie van persoonlijke aard ontstaat die nu niet wordt voorzien;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • verdachte doet afstand van de in Bijlage B van de procesafspraken genoemde goederen;
  • verdachte heeft met deze afspraken – na adequate rechtsbijstand te hebben ontvangen – vrijwillig afstand gedaan van verdedigingsrechten en is zich bewust van de mogelijke gevolgen daarvan;
  • verdachte zal tijdens de inhoudelijke zitting aanwezig zijn, zodat hij kan worden gehoord over de procesafspraken.
De gehele overeenkomst procesafspraken van het Openbaar Ministerie en verdediging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbank
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. Bij de beoordeling zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022 (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte is ook samen met zijn raadsman aanwezig geweest op de openbare terechtzitting van 20 maart 2025, alwaar de inhoud van het afdoeningsvoorstel is besproken.
De rechtbank heeft ter zitting benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de (totstandkoming van de) procesafspraken en dat de rechtbank daaraan niet gebonden is. De rechtbank heeft immers een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. Hierbij staat met name de beantwoording van de vragen conform artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering centraal.
De officier van justitie, de raadsman en verdachte hebben ter zitting allen bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken en dat de inhoud van die afspraken duidelijk voor hem is. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt - in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten - en hij accepteert de op te leggen straf zoals deze is voorgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

4.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomst de procesafspraken en heeft de bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde feitencomplex.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de procesafspraken – geen bewijsverweren gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 september 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een of meer gebruikershoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 28 september 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 114,93 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – conform de procesafspraken – aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 234 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de procesafspraken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van negen maanden gehandeld in cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van cocaïne kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Het gebruik van harddrugs gaat niet zelden gepaard met randcriminaliteit in de vorm van geweld en witwassen. Daarbij legt het opsporen en vervolgen van alle direct en indirect betrokkenen bij de productie van en handel in harddrugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Door zich bezig te houden met de handel in harddrugs heeft verdachte zijn eigen geldelijke gewin boven het maatschappelijk belang en de daarop gebaseerde wettelijke normen gesteld. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Gelet op de aard en de ernst van deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en is rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In beginsel acht de rechtbank daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van elf maanden passend en geboden. Door het grote tijdsverloop, dat geheel te wijten is aan het Openbaar Ministerie, de jeugdige leeftijd van verdachte en het goed lopende schorsingstoezicht, ziet de rechtbank aanleiding om deze straf te matigen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Net als de officier van justitie acht de rechtbank het niet meer opportuun om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal daarom, conform de procesafspraken, een gevangenisstraf voor de duur van 234 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opleggen. Daarnaast zal de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 234 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast
van 120 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en
mr. N.W.A. Dekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2025.
Mr. Dekens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De gewijzigde tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 september 2022 te Breda en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (gebruikers)hoeveelheid/heden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 28 september 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (in totaal) 114,93 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)