ECLI:NL:RBZWB:2025:191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/10810
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.759 beoordeeld. De naheffingsaanslag werd opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, die het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee inspecteurs.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat belanghebbende geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep twee jaar bedraagt, en aangezien de uitspraak binnen deze termijn is gedaan, is er geen sprake van overschrijding.

Belanghebbende had een gebruikte Volkswagen California Ocean FWD uit het buitenland ingeschreven en betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag, waarbij hij verwees naar een taxatierapport. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de schade bij belanghebbende ligt en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto meer schade had dan door de inspecteur is vastgesteld. De rechtbank volgt ook de inspecteur in zijn standpunt dat hij niet gebonden is aan beleid dat binnen de branche is ontwikkeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] h/o [handelsnaam] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 4.759 opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Belanghebbende heeft ook geen recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dan wel een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Volkswagen California Ocean FWD (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 9 juli 2021 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van Best Autotaxaties B.V. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto respectievelijk € 51.889, € 16.231 en € 18.870. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gebaseerd op de koerslijst Eurotaxglass’s. In het taxatierapport is een schadebedrag opgenomen van € 2.110 en volledig ten laste van de handelsinkoopwaarde gebracht.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 87.409 gebaseerd op SilverDAT/VIN informatiesysteem. Verder heeft DRZ geen schade geconstateerd. De handelsinkoopwaarde bedraagt volgens DRZ € 67.708.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en de bruto historische Bpm van DRZ ten grondslag gelegd van de naheffingsaanslag. Verder heeft de inspecteur de forfaitaire afschrijvingstabel toegepast waarbij de afschrijving is vastgesteld op 38,1080%.

Motivering

Waardevermindering in verband met schade
4.4.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn standpunt ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid van DRZ ingetrokken. Belanghebbende is echter van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Belanghebbende wijst verder naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade.
4.5.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Dit brengt mee dat het primaire standpunt van belanghebbende faalt.
Herleidingsmethode
4.7.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [2]
Forfaitaire tabel per 1 juli 2023
4.8.
Belanghebbende is van mening dat de toegepaste tabel verouderd [3] is en niet voldoet aan het EU-recht [4] . De inspecteur is het niet eens met dit standpunt van belanghebbende.
4.9.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat voor de berekening van de afschrijving de forfaitaire tabel moet worden toegepast die geldt per 1 juli 2023. De vaststelling van de (percentages van de) forfaitaire afschrijvingstabel is voorbehouden aan de regelgever en niet aan de rechter. Het is de keuze van de regelgever om de nieuwe tabel niet eerder dan 1 juli 2023 in werking te laten treden. De rechtbank ziet geen reden om daar in dit individuele geval van af te wijken. Het arrest Gomes Valente waar belanghebbende naar verwijst, doet hier niet aan af.
Immateriële schadevergoeding
4.10.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 9 februari 2023 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 15 januari 2025. Nu de rechtbank binnen de termijn van twee jaar uitspraak doet, is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een immateriële vergoeding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 15 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Zij verwijst naar het besluit van 2 december 2022, nr. 2022-0000289823, Staatscourant 27 december 2022, nr. 33377, zie artikel 14, onder C.
4.HvJ EG van 22 februari 2001 (Gomes Valente), ECLI:EU:C:2001:109, r.o. 23.