ECLI:NL:RBZWB:2025:1897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/02/420661 / FA RK 24-1481
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Marokkaanse echtscheidingsbeschikking en nevenverzoeken in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in Kenitra, Marokko, zijn getrouwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen, waaronder het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en man zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit hebben en dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om de echtscheiding uit te spreken, omdat er een eerdere Marokkaanse echtscheidingsbeschikking was die erkend kon worden in Nederland. De rechtbank heeft echter wel rechtsmacht om te oordelen over de nevenverzoeken, omdat de kinderen in Nederland verblijven.

De rechtbank heeft het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij de vrouw bepaald, omdat de kinderen hebben aangegeven bij de vrouw te willen verblijven. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man om de veertien dagen contact heeft met de kinderen. Daarnaast is de vrouw met ingang van 15 mei 2025 huurster van de echtelijke woning. De rechtbank heeft partijen verwezen naar een hulptraject om de communicatie en verstandhouding tussen hen te verbeteren, en heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen met betrekking tot de kinderbijdrage afgewezen, omdat de Marokkaanse beslissing over alimentatie in Nederland erkend kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/420661 / FA RK 24-1481 (echtscheiding met nevenverzoeken)
beschikking d.d. 2 april 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen,
tegen
[de man]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans te Terneuzen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 27 maart 2024 ingekomen verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, met bijlagen;
- het op 7 juni 2024 ingekomen verweerschrift op verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het op 10 juli 2024 ingekomen verweerschrift op zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- de brief d.d. 30 augustus 2024 van mr. Broekman-de Feijter, met bijlage;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 september 2024;
- de brief d.d. 7 oktober 2024 van mr. Bregonje-Voermans, met bijlagen;
- het F-formulier d.d. 8 oktober 2024 van mr. Broekman-de Feijter;
- de brief d.d. 20 januari 2025 van mr. Broekman-de Feijter, met bijlage;
- de brief d.d. 21 januari 2025 van mr. Bregonje-Voermans, met bijlagen;
- het F-formulier d.d. 28 januari 2025 van mr. Broekman-de Feijter, met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn (laatstelijk) behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 31 januari 2025. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de heer [tolk], tolk in de Arabische taal. Voorts is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast was een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling is, zoals daar besproken, het navolgende stuk ontvangen:
- het F-formulier d.d. 3 februari 2025 van mr. Broekman-de Feijter, met daarbij gevoegd de (volledige) beschikking d.d. [datum 2] 2024 van de rechtbank te Kenitra, Marokko, inclusief vertaling.
1.4
De na te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken en hebben van deze gelegenheid schriftelijk gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [datum 1] 2009 in Kenitra, Marokko, met elkaar gehuwd.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2015.
2.3
De kinderen verblijven bij partijen in de echtelijke woning in [woonplaats] .
2.4
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt na wijziging van haar verzoeken om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding uit te spreken in het op [datum 1] 2009 te Kenitra, Marokko, tussen
partijen gesloten huwelijk met alle wettelijke gevolgen van dien;
Primair:
II. het door partijen nog te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten
en te bepalen dat de bepalingen uit het ouderschapsplan deel uitmaken van de te geven beschikking;
Subsidiair:
in het geval dat partijen niet tot een ouderschapsplan kunnen komen:
III. te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen van partijen [minderjarige 1]
, geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats] , bij de vrouw is;
IV. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 39,-- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen;
V. te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting huurster zal zijn van de woning aan het [adres]
te [woonplaats] .
3.2
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man en verzoekt deze af te wijzen met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding. Voorwaardelijk, indien de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaalt, verzoekt de vrouw te bepalen dat de kinderen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw zullen verblijven alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een passende andere regeling voor de verdeling van de zorg over de kinderen te bepalen.
3.3
De man voert verweer en verzoekt bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Ten aanzien van de verzoeken van de vrouw:
Het verzoek van de vrouw om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken toe te wijzen. Het primaire verzoek van de vrouw te bepalen dat het door partijen nog te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en te bepalen dat de bepalingen uit het ouderschapsplan deel uitmaken van de te geven beschikking, af te wijzen, alsmede de subsidiaire verzoeken van de vrouw.
b. zelfstandige verzoeken van de man:
- De echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
- Te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen van partijen bij de man zal zijn;
- De vrouw te veroordelen om als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen van partijen een bedrag aan de man te voldoen van € 50,--per kind per maand;
- Te bepalen dat de man bij uitsluiting huurder zal zijn van de woning aan het
[adres] te [woonplaats] .
3.4
Aanvullend verzoekt de man voorwaardelijk voor het geval de kinderen hoofdverblijf bij de vrouw verkrijgen te bepalen ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de kinderen van partijen gedurende de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw waarbij het wisselmoment zal zijn op maandagochtend waarbij ook de vakanties bij helfte worden verdeeld, inhoudende dat de kinderen de oneven jaren tijdens de voorjaarvakantie, de tweede week van de meivakantie en de eerste drie weken van de zomervakantie en de eerste week van de Kerstvakantie bij de man zullen verblijven (en dus de eerste week van de meivakantie, de tweede 3 weken van de zomervakantie, de herfstvakantie en de tweede week van de Kerstvakantie bij de vrouw verblijven) en in de even jaren zullen de kinderen bij de man verblijven in de eerste week van de meivakantie, de tweede 3 weken van de zomervakantie, de herfstvakantie en de tweede week van de Kerstvakantie (waarbij de kinderen uiteraard dan de voorjaarsvakantie, de tweede week van de meivakantie, de eerste drie weken van de zomervakantie en de eerste week van de Kerstvakantie bij de vrouw zullen verblijven). Voor het geval dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man verkrijgen kan dezelfde verdeling van zorg- en opvoedingstaken worden vastgesteld.
3.5
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling vast dat door de vrouw in 2023 in Marokko een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Dit verzoek is door de vrouw ingetrokken op 27 september 2023 in verband met een verzoening. Op 22 augustus 2024 heeft de vrouw (opnieuw) een verzoek tot echtscheiding ingediend in Marokko. Op dat verzoek is op [datum 2] 2024 door de rechtbank te Kenitra, Marokko, beslist.
4.2
Bij beschikking van [datum 2] 2024 heeft de rechtbank te Kenitra, Marokko, de echtscheiding in het huwelijk van partijen uitgesproken. Verder is bij deze beschikking, voor zover hier van belang, het zorgrecht voor de kinderen bepaald bij de vrouw en een door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage bepaald van 1.700 Marokkaanse Dirham (verder: DAM) per kind per maand (= € 163,05) en 100 DAM per kind per maand (= € 9,59) als vergoeding voor het zorgrecht alsmede 1.600 DAM (= € 153,46) per maand voor de kinderen samen aan kosten voor huisvesting. Verder is bepaald dat de man recht op omgang heeft met voornoemde minderjarigen op elke zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de man de kinderen om 10:00 ophaalt bij de woning van de vrouw en hen om 18:00 terugbrengt. Daarnaast heeft de man recht op omgang op de tweede dag van de religieuze feestdagen en de tweede helft van de schoolvakanties. Tijdens de schoolvakantie mag de man de kinderen gedurende de hele periode bij zich houden, inclusief overnachtingen.
Internationaal rechtelijke aspecten
4.3
Omdat partijen de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit hebben en in Marokko zijn getrouwd, heeft deze zaak een internationaal karakter. Dat betekent dat de rechtbank telkens eerst moet beoordelen of zij bevoegd is van het verzoek kennis te nemen en zo ja, welk recht dan van toepassing is.
Bevoegdheid Nederlandse rechter echtscheiding
4.4
Beide partijen hebben verzocht de echtscheiding uit te spreken. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe om te oordelen over de echtscheiding, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.5
Op grond van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verklaart de Nederlandse rechter zich echter onbevoegd, indien een beslissing van een rechter van een vreemde staat voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn.
4.6
De rechtbank zal hierna beoordelen of voornoemde Marokkaanse beslissing over de echtscheiding in Nederland erkend kan worden.
4.7
Aan de hand van het Nederlandse commune internationale privaatrecht zal de rechtbank beoordelen of de Marokkaanse beslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Op grond van artikel 10:57 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam.
4.8
Op [datum 2] 2024 heeft de rechtbank te Kenitra, Marokko de definitieve echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Tegen de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing staat geen rechtsmiddel open. Partijen hebben beiden de Marokkaanse nationaliteit en hebben zich in de procedure in Marokko bij laten staan door een advocaat. De zaak is tijdens meerdere zittingen behandeld, waarvan de laatste plaatsvond op [datum 2] 2024. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste dat de rechter rechtsmacht toekwam op een internationaal aanvaarde grond en is er sprake geweest van een behoorlijke rechtspleging.
4.9
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing in Nederland erkend kan worden. Er is geen sprake van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde (artikel 10:59 BW). Dat betekent dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren om van de verzoeken tot echtscheiding van partijen kennis te nemen.
Nevenverzoeken
4.1
Vervolgens moet worden beoordeeld welke gevolgen dit heeft voor de door de partijen ingediende nevenverzoeken. De Nederlandse rechter moet zijn rechtsmacht ten aanzien van de nevenvoorzieningen namelijk afzonderlijk beoordelen. Dat wil zeggen dat de onbevoegdheid ten aanzien van de echtscheiding niet betekent dat de nevenvoorzieningen hetzelfde lot delen.
Hoofdverblijf en zorgregeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.11
De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de verzoeken van partijen met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling omdat de minderjarigen hun gewone verblijfsplaats in Nederland hebben. De rechtbank past op de verzoeken Nederlands recht toe.
4.12
De Marokkaanse rechter heeft, als nevenvoorziening bij de echtscheiding, het zorgrecht voor de kinderen bepaald bij de vrouw en verder is bepaald dat de man elke zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur, alsmede kortgezegd de helft van de feestdagen en schoolvakanties, omgang mag hebben met de kinderen.
Erkenning van de Marokkaanse beslissing
4.13
De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het omgangsrecht valt binnen het materieel toepassingsgebied van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, ofwel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, Trb. 1997, 299 (hierna: HKBV). Marokko en Nederland zijn beide partij bij dit verdrag.
4.14
Artikel 23 HKBV bepaalt dat de maatregelen die door de autoriteiten van een verdragsluitende staat zijn genomen van rechtswege in alle andere verdragsluitende staten worden erkend. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de erkenning echter worden geweigerd indien de maatregel is genomen door een autoriteit wiens bevoegdheid niet was gebaseerd op een van de in artikel 5 tot en met 14 HKBV bedoelde gronden. Artikel 10 HKBV ziet op het treffen van nevenvoorzieningen bij echtscheiding, waarvan in deze zaak sprake is. De Marokkaanse rechter kan, ook als de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, als nevenvoorziening bij echtscheiding een omgangsregeling vaststellen, indien aan (alle van) de in artikel 10 HKBV genoemde voorwaarden is voldaan. In deze zaak is niet voldaan aan de voorwaarde dat één van partijen op het tijdstip van de aanvang van de echtscheidingsprocedure zijn of haar gewone verblijfplaats in Marokko had. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling af dat partijen ten tijde van de aanvang van de echtscheidingsprocedure hun gewone verblijfplaats in Nederland ( [woonplaats] ) hadden. Aan artikel 10 HKBV kon de Marokkaanse rechter de bevoegdheid om een omgangsregeling te bepalen daarom niet ontlenen. Die bevoegdheid kon de Marokkaanse rechter ook niet ontlenen aan de andere artikelen uit hoofdstuk II van het HKBV, artikel 5 HKBV wijst juist de Nederlandse rechter aan als bevoegde rechter, te weten de rechter van de gewone verblijfplaats van de kinderen. Dit betekent dat de erkenning van diens beslissing over de omgang op grond van artikel 23 lid 2 HKBV kan worden geweigerd. De rechtbank ziet daartoe in deze zaak ook aanleiding. Van belang daarbij is dat de kinderen niet door de Marokkaanse rechter zijn gehoord. Verder acht de rechtbank de rechter van het land waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft (in deze zaak: Nederland) het beste in staat de situatie en het belang van het kind te beoordelen. Hierna zal het verzoek inhoudelijk worden beoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling / verwijzing Uniform Hulpaanbod
4.15
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling vast dat partijen met de minderjarigen gezamenlijk in de echtelijke woning in [woonplaats] wonen. Beide partijen hebben verzocht het hoofdverblijf bij hem of haar te bepalen. Ook hebben beide partijen verzocht indien de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de andere ouder bepaalt, te bepalen dat de kinderen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw zullen verblijven alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
4.16
De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de Raad tijdens de mondelinge behandeling het hoofdverblijf van de minderjarigen bepalen bij de vrouw. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de minderjarigen uitdrukkelijk hebben verklaard zij bij de vrouw willen verblijven.
4.17
De verhalen van partijen over de zorg en opvoeding staan haaks op elkaar. Wel staat vast dat de man zich terugtrekt in de echtelijke woning en verder dat er een aantal perioden zijn geweest waarop de man elders heeft verbleven. Duidelijk is dat er voor het door partijen verzochte co-ouderschap in ieder geval op dit moment geen ruimte bestaat. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door en namens partijen naar voren is gebracht blijkt dat de verstandhouding tussen partijen verstoord is, partijen niet of nauwelijks met elkaar communiceren en zij over en weer onvoldoende vertrouwen in elkaar hebben. Gelet hierop acht het rechtbank het, net als de Raad, noodzakelijk dat de ouders een hulpverleningstraject zullen volgen ter verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie en om het onderlinge wantrouwen weg te nemen. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 4 februari 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.18
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.19
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte interventie);
- het kind en de (gezagsdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.2
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op de familiekamerrol van
[datum 3] 2025of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.21
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
4.22
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.23
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.24
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan het belang van de minderjarigen?
  • hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
4.25
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.26
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.27
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.28
Omdat ouders en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het de verzoeken van partijen met betrekking tot de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige zorgregeling
4.29
De rechtbank zal bepalen dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voornoemde minderjarigen en de man voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eens per twee weken van vrijdag tot en met zondag. Op dat moment is de man degene die verantwoordelijk is voor de minderjarigen zonder bemoeienis van de vrouw. Dit betreft een basisregeling, waarmee het contact tussen de man en de minderjarigen wordt gewaarborgd. Onder begeleiding van de hulpverlening zal deze regeling verder uitgebreid en vormgegeven dienen te worden.
Huurrecht echtelijke woning
4.3
Omdat de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot de verzoeken van partijen tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.31
Beide partijen verzoeken het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan hem c.q. haar toe te kennen. Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de huidige situatie waarin partijen gezamenlijk in de echtelijke woning verblijven niet langer wenselijk is, zodat thans dient te worden beoordeeld wiens belang bij het uitsluitend gebruik van die woning zwaarder weegt. De rechtbank is, de belangen van beide partijen tegen elkaar afwegend, van oordeel dat - in de huidige omstandigheden - het belang van de vrouw bij het gebruik van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zoals hiervoor is overwogen het hoofdverblijf van de minderjarigen is bepaald bij de vrouw. Verder is niet gebleken dat de vrouw een vervangende woonruimte kan vinden, zij heeft gesteld dat ze al 1,5 jaar staat ingeschreven. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de man gedurende langere periodes elders heeft verbleven, en hij gelet op zijn inkomen makkelijker in staat zal zijn om al dan niet tijdelijk elders een woonruimte te huren dan de vrouw met de minderjarigen.
4.32
Het komt de rechtbank redelijk voor om de man een periode te gunnen van zes weken om de echtelijke woning te verlaten voor het vinden van vervangende woonruimte. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat aan de vrouw het huurrecht van de echtelijke woning toekomt met ingang van 15 mei 2025.
Kinderbijdrage
4.33
Omdat partijen in Nederland woonplaats hebben, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3, aanhef en sub a en b, van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008).
4.34
Op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is Nederlands recht van toepassing.
Erkenning van de Marokkaanse beslissing
4.35
De Marokkaanse rechter heeft bepaald dat de vader als onderhoudsbijdrage 1.700,-- DAM per kind per maand aan de moeder dient te voldoen. Verder is de vergoeding voor de verzorging van de kinderen vastgesteld op 100,-- DAM per maand en de woonkostenvergoeding op 1.600,-- DAM per maand voor de kinderen samen.
4.36
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen Marokko en Nederland bestaat geen verdrag op het punt van de erkenning en tenuitvoerlegging van Marokkaanse beslissingen over een onderhoudsbijdrage. De erkenning en tenuitvoerlegging wordt daarom beheerst door het commune internationale privaatrecht, te weten art. 431 Rv. In zijn arrest van 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank), heeft de Hoge Raad de voorwaarden voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen naar commuun internationaal privaatrecht volgens artikel 431 Rv uiteengezet:
“3.6.4 In een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.”
4.37
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
(i) Marokkaanse rechter naar internationale maatstaven bevoegd?
De bevoegdheidsgronden die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar zijn, zijn kenbaar uit internationale verdragen. Gekeken naar de bevoegdheidsgronden van de Alimentatieverordening (hoewel hier niet van toepassing bevat deze wel algemeen erkende uitgangspunten waaraan een bredere gelding kan worden toegekend), komt de Marokkaanse rechter rechtsmacht toe, omdat het alimentatieverzoek een nevenverzoek was in de echtscheidingsprocedure en de man in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de Marokkaanse rechter te betwisten.
(ii) Een met voldoende waarborgen omklede rechtspleging in Marokko?
De man heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de in Marokko gevoerde procedure. Uit de Marokkaanse uitspraak blijkt dat beide partijen met een advocaat in die procedure zijn verschenen en dat de man toen zijn standpunt naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de rechtspleging in Marokko met onvoldoende waarborgen was omkleed.
(iii) Erkenning van de Marokkaanse beslissing strijdig met de Nederlandse openbare orde?
Niet gesteld en niet gebleken is dat de erkenning van de Marokkaanse beslissing op het punt van de kinderalimentatie in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Ingevolge artikel 10:6 BW is van strijd met de openbare orde pas sprake indien het buitenlandse rechtsfeit in strijd is met materieelrechtelijke beginselen van juridische, sociale en morele aard, die in onze rechtsgemeenschap voor fundamenteel worden gehouden. Het enkele feit dat het in het buitenland toegepaste recht afwijkt van of niet identiek is aan het Nederlandse recht is daartoe onvoldoende. Als het al juist is dat de Marokkaanse beslissing niet voldoet aan de Nederlandse maatstaven die gehanteerd worden bij de vaststelling van kinderalimentatie, betekent dit derhalve nog geenszins dat er in zodanige mate sprake is van strijd met fundamentele Nederlandse rechtsbeginselen, dat de Marokkaanse beslissing niet erkend zou kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat de Marokkaanse beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
(iv) Marokkaanse beslissing onverenigbaar met een eerdere tussen partijen gegeven alimentatiebeslissing?
De alimentatie was voor het eerst onderdeel van een procedure tussen partijen, zodat van strijdigheid met een eerdere alimentatiebeslissing tussen partijen geen sprake kan zijn.
4.38
Het voorgaande betekent dat de Marokkaanse beschikking in Nederland kan worden erkend en ten uitvoer kan worden gelegd.
Inhoudelijke beoordeling
4.39
De man heeft verklaard dat hij een netto besteedbaar inkomen heeft van ongeveer € 1.900,= per maand. Dit is ook het inkomen waarvan in de Marokkaanse beschikking is uitgegaan. De rechtbank ziet mede gelet op het vorenstaande dan ook geen aanleiding om voornoemde beslissing te wijzigen op grond van artikel 1:401 lid 4 BW, voor zover dit verzoek al voorligt. De rechtbank wijst de verzoeken van partijen met betrekking tot de kinderbijdrage af.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding;
5.2
bepaalt het hoofdverblijf van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010, [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011, en [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2015, bij de vrouw;
5.3
bepaalt dat de vrouw met ingang van 15 mei 2025 huurster zal zijn van de woning aan het [adres] , [woonplaats] ;
5.4
verwijst partijen voor een hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal partijen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.5
verzoekt het loket om uiterlijk tegen de familiekamerrol van
[datum 3] 2025, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.6
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.7
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.8
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.21 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.9
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.1
bepaalt dat tussen de man en voornoemde minderjarigen een
voorlopigezorgregeling geldt van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot en met zondagavond;
5.11
houdt de beslissing op het verzoek met betrekking tot de definitieve zorgregeling aan;
5.12
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 in tegenwoordigheid van de Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hen in persoon of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.