ECLI:NL:RBZWB:2025:1892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
24/3427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kosten in verband met een dwangbevel door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had aan belanghebbende een dwangbevel betekend en daarbij € 7.158 aan kosten in rekening gebracht. De rechtbank heeft op 1 april 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, die op 26 februari 2025 op zitting is behandeld. De gemachtigde van belanghebbende was aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de ontvanger.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger de kosten terecht in rekening heeft gebracht, maar dat deze kosten te hoog zijn. De ontvanger had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 80.089, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft geconstateerd dat de ontvanger de kosten van betekening van het dwangbevel heeft berekend op basis van het totaal verschuldigde bedrag, maar dat dit bedrag inmiddels door de rechtbank in een andere zaak is verminderd tot € 29.020. De rechtbank heeft daarom de in rekening gebrachte kosten verlaagd tot € 3.054.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de ontvanger het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft ook informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 18 maart 2024.
1.1.
De ontvanger heeft aan belanghebbende een dwangbevel betekend en daarbij € 7.158 aan kosten in rekening gebracht (de kosten).
1.2.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde deelgenomen. Namens de ontvanger heeft [naam] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de ontvanger terecht de kosten in rekening heeft gebracht en of de kosten juist zijn berekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten terecht in rekening gebracht, maar te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 80.089.
4.1.
Aan belanghebbende is een aanmaning verzonden met dagtekening 21 juni 2023. Bij het verzenden van de aanmaning is € 18 aan kosten in rekening gebracht. Belanghebbende is een termijn van twee weken gesteld om de aanslag alsnog te voldoen
4.2.
Belanghebbende heeft de aanslag niet binnen de gestelde termijn voldaan. Vervolgens is het dwangbevel betekend waarbij de kosten in rekening zijn gebracht.

Motivering

5. Voor het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 (IW) worden kosten in rekening gebracht bij degene die in gebreke is het verschuldigde bedrag te betalen. [1] De kosten voor het betekenen van een dwangbevel bedragen € 46 te verhogen met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som een bedrag van € 45 te boven gaat, met een maximum van € 13.745. [2]
5.1.
Belanghebbende stelt dat de in rekening gebrachte kosten te hoog zijn, omdat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Ook is zij niet gewezen op de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, aldus belanghebbende.
De ontvanger stelt dat de in rekening gebrachte kosten juist zijn berekend. Ook is belanghebbende erop gewezen dat zij in verzet kan gaan tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Dat staat op de achterzijde van het dwangbevel en belanghebbende is daar ook op gewezen in e-mailcorrespondentie, aldus de ontvanger.
5.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat op het dwangbevel staat dat belanghebbende in verzet kan gaan tegen dat dwangbevel. De stelling van belanghebbende dat zij daarop niet is gewezen, treft dus geen doel.
5.3.
De ontvanger heeft de kosten van betekening van het dwangbevel berekend uitgaande van het totaal verschuldigde bedrag van de opgelegde naheffingsaanslag, de boete en de belastingrente ad € 80.089. Dat is juist. Inmiddels heeft de rechtbank bij uitspraak in de zaak met nummer 23/3775 van heden de naheffingsaanslag verminderd tot € 29.020 en de boete vernietigd. Een afschrift van de uitspraak in de zaak met nummer 23/3775 wordt met deze uitspraak meegezonden. Uitgaande van die uitspraak is het verschuldigde bedrag dus lager dan het bedrag waarvan de ontvanger is uitgegaan. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de in rekening gebrachte kosten te verminderen.
5.4.
De rechtbank berekent het verschuldigde bedrag op € 29.020 plus belastingrente € 4.866 ( 29.020/48.024 x € 8.053) of een totaal € 33.886 en zal de kosten van betekening verminderen tot kosten uitgaande van dat bedrag. Die kosten worden als volgt berekend:
5.5.
In hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld ziet de rechtbank geen aanleiding om de in rekening gebrachte kosten verder te verminderen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de in rekening gebrachte kosten overeenkomstig de aanslag verminderen tot € 3.054.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de ontvanger het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor een vergoeding van proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding omdat de kosten van de gemachtigde voor het bijwonen van de zitting al zijn vergoed in de zaak met rolnummer 23/3775 en van andere voor vergoeding in aanmerkingeng komende kosten niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de in rekening gebrachte kosten tot € 3.054;
- bepaalt dat de ontvanger het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet).
2.Artikel 3 van de Kostenwet (tekst 2023).
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.