In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025, wordt het beroep van [belanghebbende] BV tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023, ter hoogte van € 78.329, met een verzuimboete van € 2.349. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend op 26 februari 2025, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, evenals twee inspecteurs van de Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting niet tijdig heeft voldaan. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de aangifte op 19 oktober 2023 heeft ingediend, maar de betaling pas op 6 februari 2024 heeft gedaan, terwijl de uiterste betaaldatum 31 oktober 2023 was. Belanghebbende voerde aan dat de vertraging te wijten was aan een noodzakelijke verhoging van de betalingslimiet bij de bank, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de verzuimboete te matigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.