ECLI:NL:RBZWB:2025:1889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
24/2854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting naheffingsaanslag en verzuimboete in het kader van short-stay verhuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021, alsook een verzuimboete van € 790 en belastingrente van € 909. Belanghebbende, eigenaar van drie gemeubileerde vakantiewoningen, had aangiften omzetbelasting ingediend die geautomatiseerd waren afgedaan, maar deze bleken onjuist. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in de goedkeuring van zijn aangiften door de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete terecht heeft opgelegd, en dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke bepalingen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 februari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 909 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete van € 790 opgelegd (de boete).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur hebben mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ook beoordeelt zij of de boete terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de boete terecht opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is eigenaar van drie gemeubileerde vakantiewoningen. Via een verhuurbedrijf worden de vakantiewoningen voor een periode van steeds niet langer dan zes maanden verhuurd (de short-stay verhuur).
4.1.
Belanghebbende heeft met de short-stay verhuur de volgende omzetten gerealiseerd:
Q1
Q2
Q3
Q4
2018
€ 5.333
€ 6.315
€ 7.724
€ 5.348
2019
€ 5.846
€ 6.379
€ 8.732
€ 5.329
2020
€ 6.065
€ 6.896
€ 10.871
€ 5.820
2021
€ 7.556
€ 7.682
€ 3.342
€ 3.342
4.2.
Belanghebbende heeft aangiften omzetbelasting (de aangiften) ingediend die geautomatiseerd zijn afgedaan en hebben geleid tot de volgende teruggaven van omzetbelasting:
Q1
Q2
Q3
Q4
2018
€ 321
-
-
€ 651
2019
€ 63
€ 260
€ 262
€ 436
2020
€ 776
€ 629
-
-
2021
€ 577
€ 1.023
€ 134
-
Belanghebbende heeft over het vierde kwartaal van 2020 € 51 aan omzetbelasting op aangifte voldaan en over het vierde kwartaal van 2021 € 37.
4.3.
De inspecteur heeft op 11 mei 2023 een onderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften. Van zijn bevindingen heeft hij een controlerapport opgemaakt. Hij heeft geconcludeerd dat belanghebbende de kleineondernemersregeling onjuist heeft toepast en ten onrechte het hoge in plaats van het lage omzetbelastingtarief heeft toegepast. De inspecteur heeft de hoogte van de verschuldigde omzetbelasting opnieuw berekend en naheffing als volgt aangekondigd:
2018
2019
2020
2021
Voldaan op aangifte
-€ 972
-€ 1.021
-€ 1.354
-€ 1.697
Opnieuw berekend
€ 0
€ 518
€ 1.046
€ 1.297
Naheffen
€ 972
€ 1.539
€ 2.400
€ 2.994

Motivering

Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de door belanghebbende ingediende aangiften onjuist waren en dat de naheffingsaanslag juist is berekend.
5.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de inspecteur geen gebruik zou maken van zijn naheffingsbevoegdheid. Het vertrouwen is opgewekt doordat de inspecteur over zestien kwartalen de ingediende aangiften heeft goedgekeurd, aldus belanghebbende.
5.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.
5.3.
De enkele omstandigheid dat de aangiften geautomatiseerd – zonder nader onderzoek – zijn gevolgd is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de inspecteur gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt. Er moet een bijkomstige omstandigheid zijn op basis waarvan de indruk is gewekt dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling. Dat sprake is van bijkomstige omstandigheden heeft belanghebbende niet gesteld en is de rechtbank ook overigens niet gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft.
Is de boete terecht opgelegd?
6. De inspecteur stelt dat de boete terecht aan belanghebbende is opgelegd, omdat is gebleken dat verschuldigde omzetbelasting niet binnen de wettelijke termijn is betaald dan wel tot een te hoog bedrag is teruggevraagd.
Belanghebbende betwist dat de aan hem opgelegde boete terecht is opgelegd, omdat hij meende juiste aangiften te hebben ingediend. Doordat de inspecteur de aangiften heeft gevolgd, is bij hem de indruk gewekt dat de aangiften juist waren. Ten slotte staat de menselijke maat aan het opleggen van de boete in de weg, aldus belanghebbende.
6.1.
Op grond van de wet [1] vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. De bewijslast dat sprake is van avas of een pleitbaar standpunt rust op belanghebbende.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van avas of een pleitbaar standpunt. Belanghebbende heeft onjuiste aangiften ingediend waarbij hij de kleineondernemersregeling en het heffingspercentage onjuist heeft toegepast waardoor te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Dat belanghebbende meende juiste aangiften in te dienen maakt niet dat hem geen enkel verwijt treft dat de aangiften onjuist waren. Ook overigens ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete van € 790 in dit geval passend en geboden.
Belastingrente
7. Belanghebbende stelt dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht. De berekening van de verschuldigde rente is onduidelijk. Ook is voor hem onduidelijk waarop de hoogte van het rentepercentage is gebaseerd, gelet op de lagere rentevergoeding over bank- en spaartegoeden. Volgens de inspecteur is de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen met betrekking tot de belastingrente in de AWR berekend.
7.1.
Met betrekking tot naheffingsaanslagen terzake van omzetbelasting wordt belastingrente in rekening gebracht ingeval de naheffingsaanslag is vastgesteld na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft. [2] De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is, en heeft als grondslag de nageheven belasting. [3] De hoogte van het rentepercentage is vastgelegd in artikel 30hb van de AWR in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Beluit belasting- en invorderingsrente.
7.2.
De inspecteur heeft de in artikel 30hb van de AWR in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Beluit belasting- en invorderingsrente vastgestelde rentepercentages gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de door hem gemaakte berekening van de verschuldigde belastingrente in zijn verweerschrift voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de hoogte van de verschuldigde belastingrente is berekend. De rechtbank ziet geen bijzondere feiten of omstandigheden om de wettelijke bepalingen opzij te zetten. Dat betekent dat de belastingrentebeschikking in stand blijft.

Ten overvloede

8. Belanghebbende heeft de inspecteur voorgesteld de zaak af te doen met een betaling van € 5.000 maar de inspecteur is daar niet op ingegaan. Het al dan niet sluiten van een compromis is een zaak van de partijen in het geding. De rechtbank kan partijen niet dwingen tot een compromis en heeft daarin geen taak.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Artikel 30h, eerste lid van de AWR.
3.Artikel 30h, tweede lid van de AWR.