ECLI:NL:RBZWB:2025:1852
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van 1 april 2025 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor de jaren 2017 tot en met 2021, waarbij belastingrente in rekening werd gebracht. De rechtbank behandelt de beroepen gelijktijdig op 18 maart 2025, waarbij belanghebbende, haar gemachtigde en de inspecteur aanwezig zijn. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, wat de rechtbank nu moet toetsen.
De rechtbank onderzoekt of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, met de vraag of de inspecteur bevoegd was tot navordering wegens een nieuw feit. De rechtbank concludeert dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de informatie die de inspecteur heeft ontvangen van de inspecteur die belast is met de heffing van vennootschapsbelasting, en de rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Belanghebbende, die sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2002 enig aandeelhouder is van een B.V., had een schuld aan deze B.V. en ontving pensioenuitkeringen. De inspecteur had de aanslagen IB/PVV in overeenstemming met de ingediende aangiften opgelegd, maar na het verkrijgen van nieuwe informatie heeft hij de navorderingsaanslagen opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet gehouden was om een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de aangiften, en dat er geen sprake was van ambtelijk verzuim. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven.