Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/5362 en BRE 24/7011, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeelt. De beroepen hebben betrekking op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, evenals de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren ongegrond. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 was belanghebbende niet aanwezig, maar de rechtbank stelde vast dat zij correct was uitgenodigd.
De rechtbank oordeelde dat de aanslag IB/PVV te hoog was, omdat belanghebbende recht had op aftrekbare kosten in verband met haar persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de kosten niet had geaccepteerd, maar dat belanghebbende met een beperkt aantal bewijsstukken niet voldoende had aangetoond dat de kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De rechtbank stelde vast dat belanghebbende recht had op een aftrek van € 2.178, waardoor het belastbaar inkomen uit werk en woning werd verminderd tot € 70.150. De aanslag Zvw bleef echter in stand, omdat het bijdrage-inkomen boven de drempel bleef.
De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.