ECLI:NL:RBZWB:2025:1851

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/5362 en BRE 24/7011
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet in verband met persoonsgebonden budget

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/5362 en BRE 24/7011, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeelt. De beroepen hebben betrekking op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, evenals de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren ongegrond. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 was belanghebbende niet aanwezig, maar de rechtbank stelde vast dat zij correct was uitgenodigd.

De rechtbank oordeelde dat de aanslag IB/PVV te hoog was, omdat belanghebbende recht had op aftrekbare kosten in verband met haar persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de kosten niet had geaccepteerd, maar dat belanghebbende met een beperkt aantal bewijsstukken niet voldoende had aangetoond dat de kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De rechtbank stelde vast dat belanghebbende recht had op een aftrek van € 2.178, waardoor het belastbaar inkomen uit werk en woning werd verminderd tot € 70.150. De aanslag Zvw bleef echter in stand, omdat het bijdrage-inkomen boven de drempel bleef.

De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5362 en BRE 24/7011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 mei 2024. Die beroepen hebben betrekking op de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (de belastingrentebeschikking) en de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die aanslagen en in rekening gebrachte belastingrente. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen.
1.3.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 23 januari 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarin belanghebbende is uitgenodigd om op te zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 23 januari 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2020 niet te hoog zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag IB/PVV 2020 te hoog. Het beroep is daarom gegrond verklaard. De aanslag Zvw 2020 is niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft een persoonsgebonden budget (pgb) in verband met de zorg voor haar zoon. Belanghebbende woont in [plaats 1], haar zoon woont in [plaats 2].
3.1.
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 heeft belanghebbende de inkomsten uit het pgb (€ 30.939) aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Belanghebbende heeft daarnaast voor € 8.323 aan kosten in aftrek gebracht op het ROW. De kosten bestaan uit:
  • kosten voor telefoon en internet (€ 252);
  • reiskosten openbaar vervoer (€ 224); en
  • reiskosten eigen vervoer (€ 7.847).
Belanghebbende heeft in de aangifte ook voor € 15.613 aan specifieke zorgkosten aangegeven, bestaande uit:
  • uitgaven voor vervoer (€ 16.830); en
  • extra uitgaven voor kleding en beddengoed (€ 750).
3.2.
De inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft de opgevoerde kosten niet geaccepteerd. Hij heeft de aanslag IB/PVV 2020 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.328 [2] en de aanslag Zvw 2020 naar een bijdrage-inkomen van € 15.843. [3]
3.3.
De rechtbank heeft per brief van 7 maart 2025 aan belanghebbende verzocht meer informatie te verstrekken, waaronder een kopie van de beschikking waarbij het pgb aan haar zoon is toegekend en nadere informatie ten aanzien van het door belanghebbende bij het beroepschrift overgelegde kilometeroverzicht. Belanghebbende heeft geen nadere informatie verstrekt.

Motivering

Tijdigheid uitspraak op bezwaar
4. Partijen zijn het erover eens dat de inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Voor zover belanghebbende heeft betoogt dat daarom de ingediende aangifte moet worden gevolgd, slaagt dit standpunt niet. Een te laat gedane uitspraak op bezwaar leidt immers niet tot een vernietiging van die uitspraak.
De kosten in verband met het pgb
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij aftrekbare kosten heeft gemaakt in verband met de inkomsten uit het pgb. Belanghebbende heeft met het enkel overleggen van een (niet nader onderbouwd) kilometeroverzicht, diverse bankafschriften en brieven van artsen en een onderzoeksverslag de hoogte van de gemaakte kosten niet aannemelijk gemaakt. Zelfs nadat de rechtbank haar uitdrukkelijk om nadere informatie heeft gevraagd, heeft belanghebbende geen nader bewijs van de kosten gegeven. Zij heeft daarom de hoogte van de door haar voor het pgb gemaakte kosten niet aannemelijk gemaakt.
4.2.
Ter zitting heeft de rechtbank gesteld dat wel aannemelijk is dat belanghebbende gemiddeld één keer per week in verband met het pgb vanuit haar woonplaats ([plaats 1]) naar de woonplaats van haar zoon ([plaats 2]) heeft gereisd. De inspecteur heeft daarmee ingestemd. De rechtbank acht daarom een bedrag van (afgerond) € 2.016 [4] aan gemaakte reiskosten redelijk. De inspecteur heeft daarnaast ter zitting het standpunt ingenomen dat belanghebbende mogelijk, gelet op de betalingen aan het in personenvervoer gespecialiseerde [bedrijf] B.V., voor € 161,60 aan kosten heeft gemaakt in verband met ziekenvervoer. De rechtbank zal dit standpunt volgen. Dit betekent dat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank recht heeft op (afgerond) € 2.178 aan aftrekbare kosten in verband met de inkomsten uit het pgb.
De (specifieke) zorgkosten
4.3.
Aan de aftrek van (specifieke) zorgkosten worden een aantal voorwaarden gesteld. De kosten moeten zijn gemaakt in verband met ziekte of invaliditeit, de kosten moeten boven een bepaalde inkomensafhankelijke drempel uitstijgen en de kosten moeten op de belastingplichtige drukken. Dit betekent dat de kosten moeten zijn gemaakt door de belastingplichtige en dat deze niet door een ander, bijvoorbeeld door de zorgverzekeraar, worden vergoed. Ook bij de aftrek van zorgkosten is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat zij deze kosten heeft gemaakt.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het enkel overleggen van een (niet nader onderbouwd) kilometeroverzicht en een aanwezigheidsverklaring van het revalidatiecentrum niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde reiskosten zijn gemaakt in verband met een medische behandeling van haarzelf of van haar zoon én dat de kosten niet door (bijvoorbeeld) een zorgverzekeraar zijn vergoed. Voor wat betreft de extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft belanghebbende met het enkel overleggen van een doktersverklaring niet aannemelijk gemaakt dat ook daadwerkelijk extra uitgaven voor kleding en beddengoed zijn gedaan. Ter zitting heeft de inspecteur toegezegd dat belanghebbende zonder nadere onderbouwing wel een forfaitair bedrag van € 300 aan extra kleding en beddengoed in aftrek zou mogen brengen. Daarmee blijft het totale bedrag aan aftrek voor (specifieke) zorgkosten echter onder de aftrekdrempel van (in dit geval) € 1.967. De inspecteur heeft de aftrek specifieke zorgkosten daarom terecht geweigerd.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aanslag IB/PVV 2020 te hoog is, omdat belanghebbende recht heeft op een aftrek aan kosten van € 2.178 in verband met de inkomsten uit het pgb. Het ROW wordt daarom verminderd tot € 28.761. De aanslag Zvw 2020 is juist, omdat het bijdrage-inkomen hoger blijft dan het maximum bijdrage-inkomen van € 57.232.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2020 is gegrond omdat belanghebbende recht heeft op een aftrek aan kosten in verband met de inkomsten uit het pgb. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd met € 2.178 tot € 70.150. De in rekening gebrachte belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd. Het beroep tegen de aanslag Zvw 2020 is ongegrond. Dit betekent dat deze aanslag in stand blijft. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar die ziet op de aanslag IB/PVV 2020.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2020 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2020;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2020 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.150 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- verklaart het beroep tegen de aanslag Zvw 2020 ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 1 april 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.= inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 30.168 + inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 11.221 + ROW € 30.939.
3.= maximum bijdrage-inkomen € 57.232 – reeds ingehouden bijdrage over € 41.389.
4.= retour [plaats 1]-[plaats 2] 204 km x € 0,19 per km x 52 weken.