ECLI:NL:RBZWB:2025:1850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/5270 en BRE 24/5271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet in het kader van detentie en redelijke schatting van inkomen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, waarbij ook belastingrente en een verzuimboete in rekening waren gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank behandelde de beroepen op 18 maart 2025, waarbij belanghebbende niet aanwezig was, maar wel correct was uitgenodigd.

De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2020 te hoog zijn en of de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen heeft gemaakt. Belanghebbende had het gehele jaar 2020 in detentie gezeten en ontving € 12 per week aan inkomsten voor werkzaamheden in de gevangenis. De inspecteur had het inkomen geschat op € 55.663, wat de rechtbank niet redelijk achtte, gezien de omstandigheden van detentie. De rechtbank concludeert dat de aanslagen IB/PVV en Zvw ten onrechte zijn opgelegd en vernietigt deze, evenals de rentebeschikkingen. De boete die aan belanghebbende was opgelegd, blijft echter in stand, omdat zij geen aangifte heeft gedaan.

De rechtbank verklaart de beroepen betreffende de aanslagen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en de aanslagen zelf, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5270 en BRE 24/5271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 6 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. De inspecteur heeft daarbij belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen). Daarnaast heeft hij aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd (de boete).
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen.
1.4.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 23 januari 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarin belanghebbende is uitgenodigd om op te zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 23 januari 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2020 te hoog zijn. Daarbij komt de vraag aan bod of de inspecteur een redelijke, niet willekeurige, schatting van het inkomen heeft gemaakt. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de juistheid van de bij de aanslag IB/PVV opgelegde boete en van de rentebeschikkingen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag IB/PVV te hoog, omdat de schatting van het inkomen niet redelijk is. Dat betekent in dit geval dat ook de aanslag Zvw ten onrechte is opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vermindering van de boete. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft het gehele jaar 2020 in detentie gezeten. Voor verrichte werkzaamheden in de gevangenis heeft belanghebbende € 12 per week aan inkomsten ontvangen.
3.1.
Belanghebbende heeft een verzoek voorlopige aanslag IB/PVV 2020 ingediend waarin zij voor een bedrag van € 55.663 aan looninkomsten heeft aangegeven en een aftrek specifieke zorgkosten van € 4.744 heeft geclaimd. De inspecteur heeft de voorlopige aanslag IB/PVV 2020 vastgesteld conform het verzoek.
3.2.
Belanghebbende heeft, hoewel zij daartoe is uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV 2020 ingediend.
3.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2020 opgelegd waarin hij het inkomen uit werk en woning heeft geschat op € 55.663. De inspecteur heeft daarbij een boete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft hij een aanslag Zvw 2020 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 55.663.
3.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het geschatte inkomen verminderd naar € 13.468. De inspecteur heeft zich bij deze schatting gebaseerd op de hem bekende uitgaven van belanghebbende aan huurlasten (12 maanden x € 800) plus overige woonlasten (12 maanden x € 250) en op de aangroei van het banksaldo in 2020 (€ 868). Het bijdrage-inkomen voor de Zvw heeft de inspecteur verminderd naar datzelfde bedrag.

Motivering

De aanslagen
4. Vast staat dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. De rechtbank laat in het midden of er gelet hierop grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast en overweegt hierbij als volgt. Ook bij omkering en verzwaring van de bewijslast moet de inspecteur een redelijke schatting doen van het inkomen. De inspecteur is ervan uitgegaan dat belanghebbende, hoewel zij het hele jaar in detentie zat, aanzienlijke inkomsten uit werk en woning heeft genoten. Dat acht de rechtbank niet redelijk. De inspecteur heeft niet onderbouwd uit welke bron belanghebbende inkomsten zou kunnen hebben genoten. Dat zo’n bron er is, is ook overigens niet aannemelijk geworden. Gezien de detentie is er immers geen reden om aan te nemen dat belanghebbende inkomsten uit werkzaamheden buiten de gevangenis zou kunnen hebben verricht.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat belanghebbende meer inkomsten heeft verworven dan de € 624 ( = 52 weken x € 12) die zij voor werk in de gevangenis ontving. Aan dit oordeel doet niet af dat zij wel meer uitgaven heeft gedaan. Het is heel goed mogelijk dat die uitgaven zijn gedaan uit zwart geld. De inspecteur heeft echter niet gesteld dat belanghebbende inkomsten zou hebben uit sparen en beleggen.
4.2.
Over een inkomen van € 624 is niet meer dan € 47 IB/PVV verschuldigd zodat geen aanslag wordt opgelegd. [2] Diezelfde drempel geldt voor de aanslag Zvw. [3] De rechtbank zal daarom de aanslagen vernietigen. Dit geldt dan ook voor de belastingrentebeschikkingen.
De boete
4.3.
Vast staat dat belanghebbende is uitgenodigd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2020 te doen en dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend. De boete is dan terecht aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. Boetematigende omstandigheden zijn door belanghebbende niet gesteld.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen die betrekking hebben op de aanslagen en rentebeschikkingen zijn gegrond. Het beroep betreffende de boete is ongegrond.
5.1.
Omdat de beroepen gedeeltelijk gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen betreffende de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020;
- vernietigt de aanslagen IB/PVV en Zvw 2020 en vernietigt de rentebeschikkingen;
- verklaart het beroep tegen de boete ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 1 april 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 9.4, eerste lid, letter a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
3.Artikel 51, tweede lid, van de Zvw.