ECLI:NL:RBZWB:2025:1848
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de NiNbi-beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de NiNbi-beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking die voor het jaar 2020 een niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) had vastgesteld. De inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de rechtbank de zaak op zitting heeft behandeld. De rechtbank concludeert dat het NiNbi niet te hoog is vastgesteld, ondanks dat de belanghebbende alleen inkomen heeft dat in Nederland belastbaar is. De rechtbank legt uit dat de NiNbi-beschikking bedoeld is voor mensen die niet in Nederland wonen maar wel verzekerd zijn voor basiszorg en medisch noodzakelijke zorg. De hoogte van de verdragsbijdrage aan het CAK in Nederland is afhankelijk van het totale wereldinkomen, dat ook het niet in Nederland belastbare inkomen moet omvatten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bij de vaststelling van het NiNbi rekening heeft gehouden met de zorgkosten, maar dat dit niet correct is toegepast. Desondanks is de rechtbank van mening dat de belanghebbende niet slechter af is dan bij een NiNbi-beschikking van nul. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de NiNbi-beschikking blijft bestaan en dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.