ECLI:NL:RBZWB:2025:1847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/11554, BRE 23/11574, BRE 23/11575, BRE 24/2772 en BRE 24/3701
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot dwangsom en hoorrecht

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 november 2023 en 12 maart 2024. De inspecteur had geweigerd een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren van de belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2020, 2021 en 2022. Tevens had de inspecteur aanslagen opgelegd voor de jaren 2019 en 2020, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt.

De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De inspecteur was vertegenwoordigd door twee gemachtigden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht geen dwangsom heeft toegekend, omdat de uitspraken op bezwaar tijdig zijn gedaan. Wel is het beroep tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 gegrond verklaard vanwege een schending van het hoorrecht, maar dit leidt niet tot een verlaging van de aanslag. De rechtbank heeft de overige beroepen ongegrond verklaard en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de inspecteur niet in gebreke is gesteld voor de aanslag IB/PVV 2019, en dat de door het UWV doorgegeven inkomensgegevens correct zijn. De rechtbank heeft geen bewijs gevonden voor de stellingen van de belanghebbende dat de inspecteur stukken heeft vervalst. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11554, BRE 23/11574, BRE 23/11575, BRE 24/2772 en BRE 24/3701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], te [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 november 2023 en 12 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft geweigerd een dwangsom toe te kennen wegens niet tijdig beslissen op de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2020, 2021 en 2022 (rolnummers BRE 23/11574, BRE 23/11575 en BRE 23/11554).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen in de IB/PVV opgelegd voor de jaren 2019 en 2020. De aanslag voor het jaar 2019 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 15.527 (rolnummer BRE 24/2772). De aanslag voor het jaar 2020 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 15.855 (rolnummer BRE 24/3701).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft de rechtbank bericht niet op de zitting aanwezig te zijn. Namens de inspecteur waren aanwezig mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of voor de jaren 2020 tot en met 2022 terecht geen dwangsom is toegekend, of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2019 en 2020 juist zijn en of de inspecteur aan alle formele verplichtingen heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen om de zaken in beroep niet inhoudelijk te behandelen, is voor de jaren 2020 tot en met 2022 terecht geen dwangsom toegekend en zijn de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2019 en 2020 juist. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 is wel gegrond omdat het hoorrecht is geschonden. Dat heeft geen gevolgen voor de aanslag maar belanghebbende krijgt wel het griffierecht vergoed. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 21 november 2013 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2020, 2021 en 2022. De inspecteur heeft met dagtekening 29 november 2023 uitspraken op de bezwaren gedaan.
3.1.
Belanghebbende ontvangt vanaf 2001 een WAO-uitkering met een toeslag van het UWV. Het UWV heeft jaarlijks aan de Belastingdienst doorgegeven hoe hoog die uitkeringen zijn:
  • Voor 2019 is de uitkering volgens het UWV € 12.706 waarop € 2.167 loonheffing is ingehouden plus een toeslag van € 546 waarop € 203 loonheffing is ingehouden.
  • Voor 2020 is de uitkering volgens het UWV € 13.025 waarop € 2.141 loonheffing is ingehouden plus een toeslag van € 555 waarop € 207 loonheffing is ingehouden.
3.2.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 van deze door het UWV doorgegeven bedragen uitgegaan. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Zij meent dat de door het UWV doorgegeven bedragen onjuist zijn. Na de indiening van het bezwaarschrift voor het jaar 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op 26 januari 2024. Bij de indiening van het bezwaar voor het jaar 2020 heeft belanghebbende wel aangegeven dat zij in bezwaar gehoord wilde worden maar daarop heeft de inspecteur niet vóór het doen van uitspraak op bezwaar gereageerd.

Motivering

Algemeen
4. Belanghebbende klaagt er in alle zaken over dat de inspecteur het hoor- en inzagerecht heeft geschonden en stukken heeft vervalst, dat de inkomensgegevens van het UWV zijn vervalst, en dat de inspecteur haar ten onrechte geen informatie heeft verschaft over de berekeningen en uitbetalingen van het UWV. Belanghebbende wil dat de inspecteur haar inzage geeft in bewijs dat zij fiscaal wordt opgelicht door de Belastingdienst
Directe Belastingen en opvolgend de Belastingdienst Toeslagen, inzage in bewijs van berekening van uitbetaling van het inkomen, vermeld op de USZO jaaropgave 2001, inzage in de betaalopdrachten die de USZO heeft geplaatst tegenover Defensie in tijdvak 2001 en inzage in de betaalopdrachten die het UWV heeft geplaatst tegenover Defensie sedert 2002 opvolgend. Tevens vordert belanghebbende van de Belastingdienst inzage in de berekening en uitbetaling van een vervolguitkering WAO in juni en juli 2001.
4.1.
Belanghebbende heeft geen enkel bewijs geleverd voor haar stelling dat de inspecteur stukken heeft vervalst. De rechtbank heeft ook overigens geen enkele reden om aan te nemen dat stukken zijn vervalst.
4.2.
De stukken die belanghebbende ter inzage wil hebben zoals uitbetalingsbewijzen en stukken van het USZO/UWV heeft de inspecteur niet. Hij kan daar dus geen inzage in geven en hij hoeft die stukken ook niet op te vragen. Volgens de wet hoeft de inspecteur alleen stukken over te leggen die hij heeft gebruikt of heeft kunnen gebruiken bij het vaststellen van de aanslagen of het beslissen op de verzoeken om een dwangsom. Dat heeft hij gedaan.
4.3.
Belanghebbende is niet gehoord op haar bezwaren tegen de beslissingen om geen dwangsom te geven. Dat is terecht omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was (zie onderdeel 4.5 hierna). Het hoorrecht is hierbij dus niet geschonden.
4.4.
Belanghebbende is wel gehoord op haar bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019. Ook hier is het hoorrecht dus niet geschonden.
4.5.
De inspecteur heeft in het verweerschrift erkend dat er iets is misgegaan bij het plannen van een hoorgesprek naar aanleiding van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 en heeft geconcludeerd dat het hoorrecht voor dat jaar wel is geschonden, dat daarom het beroep gegrond moet worden verklaard en dat hij aan belanghebbende het betaalde griffierecht zal vergoeden. De rechtbank zal die conclusie volgen. Maar de rechtbank is van oordeel dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat belanghebbende dus eigenlijk niet gehoord had hoeven worden. Daarom zal de rechtbank de zaak zelf afdoen.
4.6.
Belanghebbende heeft in een aantal brieven geklaagd over de Belastingdienst Toeslagen, de vaststelling van de huurtoeslag voor het jaar 2019 en 2020 en het te laat beslissen op bezwaren tegen de huurtoeslag. De rechtbank is niet bevoegd daarover uitspraken te doen en zal dat ook niet doen. Deze zaken horen thuis bij de rechtbank Limburg. Belanghebbende kan niet zelf kiezen welke rechtbank haar zaken behandelt. Dat is bij wet geregeld. Belanghebbende heeft bij brieven van 6 en 7 september 2024 de griffie van deze rechtbank verboden om haar stukken over de huurtoeslag door te sturen naar de rechtbank Limburg. De griffie heeft dat daarom niet gedaan.
De dwangsommen
4.7.
Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een dwangsom wordt toegekend als de inspecteur niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling een besluit neemt. De uitspraken van 29 november 2023 zijn gedaan binnen 14 dagen na de ingebrekestellingen van 21 november 2023. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat die uitspraken ook tijdig naar belanghebbende zijn verzonden. Belanghebbende heeft dus geen recht op een dwangsom.
4.8.
Belanghebbende heeft bij het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2019 ook gesteld dat zij recht had op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Daarbij heeft ze een brief met een ingebrekestelling overgelegd die is gedateerd 4 december 2023. De inspecteur heeft ontkend dat die brief door de Belastingdienst is ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van die ontkenning te twijfelen en heeft ook geen bewijs gezien dat belanghebbende die brief heeft verzonden. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de Belastingdienst in gebreke is gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019. Daarom is er ook geen grond voor toekenning van een dwangsom voor dit jaar.
De aanslagen IB/PVV 2019 en 2020
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van de juistheid van de bedragen die het UWV heeft doorgegeven. Er zijn geen opvallende afwijkingen tussen de bedragen voor de beide jaren. Belanghebbende heeft met al hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat die bedragen te hoog zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 (rolnummer BRE 24/3701) is gegrond vanwege de schending van het hoorrecht, maar dat leidt niet tot een verlaging van die aanslag. Wel krijgt belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 51 terug. De andere beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak met rolnummer BRE 24/3701 gegrond;
- handhaaft de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur in de zaak met rolnummer BRE 24/3701 het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.