Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 november 2023 en 12 maart 2024. De inspecteur had geweigerd een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren van de belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2020, 2021 en 2022. Tevens had de inspecteur aanslagen opgelegd voor de jaren 2019 en 2020, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De inspecteur was vertegenwoordigd door twee gemachtigden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht geen dwangsom heeft toegekend, omdat de uitspraken op bezwaar tijdig zijn gedaan. Wel is het beroep tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 gegrond verklaard vanwege een schending van het hoorrecht, maar dit leidt niet tot een verlaging van de aanslag. De rechtbank heeft de overige beroepen ongegrond verklaard en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de inspecteur niet in gebreke is gesteld voor de aanslag IB/PVV 2019, en dat de door het UWV doorgegeven inkomensgegevens correct zijn. De rechtbank heeft geen bewijs gevonden voor de stellingen van de belanghebbende dat de inspecteur stukken heeft vervalst. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.