ECLI:NL:RBZWB:2025:1843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
11427609 AZ VERZ 24-80 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van ontbindende voorwaarde in leer-arbeidsovereenkomst en toekenning billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de ontbindende voorwaarde in de leer-arbeidsovereenkomst van [verzoekster] met Park Zuiderhout nietig is. [verzoekster] stelt dat de ontbinding van haar leer-arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 7:671 BW, omdat Park Zuiderhout invloed heeft uitgeoefend op het intreden van de ontbindende voorwaarde. De kantonrechter oordeelt dat de ontbindende voorwaarde nietig is, omdat Park Zuiderhout niet aan de eisen heeft voldaan die aan een rechtsgeldige ontbinding gesteld worden. De beëindiging van de leer-arbeidsovereenkomst is derhalve in strijd met de wet, en [verzoekster] heeft recht op een billijke vergoeding. De kantonrechter kent een billijke vergoeding toe van € 11.692,62, ter compensatie van het verlies van inkomen en de gevolgen van de onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast worden de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] toegewezen, omdat Park Zuiderhout overwegend ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11427609 \ AZ VERZ 24-80
Beschikking van 26 maart 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
in deze zaak procederende met toevoeging onder [nummer] ,
gemachtigde: mr. L.J.J. van Asseldonk,
tegen
STICHTING PARK ZUIDERHOUT,
te Teteringen,
verwerende partij,
hierna te noemen: Park Zuiderhout,
gemachtigde: mr. D.K. Nijhuis.
De zaak in het kort
1.1. In deze zaak gaat het om de vraag of de ontbindende voorwaarde uit de leer-arbeidsovereenkomst die Park Zuiderhout heeft ingeroepen nietig is. Volgens [verzoekster] is dit het geval, omdat bij het inroepen van de voorwaarde aan een aantal eisen moet worden voldaan. Aangezien niet aan die eisen is voldaan, is de ontbindende voorwaarde nietig. De beëindiging van de leer-arbeidsovereenkomst is daarom in strijd met artikel 7:671 BW. Om die reden vraagt [verzoekster] een billijke vergoeding. Ook vordert [verzoekster] salaris, omdat zij niet in de juiste periodiek ingeschaald zou zijn. Park Zuiderhout betwist dat er sprake is van een nietige ontbindende voorwaarde en dat daardoor geen rechtsgeldige beëindiging van de leer-arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. [verzoekster] heeft volgens haar daarom geen recht op een billijke vergoeding. Ook betwist Park Zuiderhout dat [verzoekster] verkeerd is ingeschaald.
1.2. De kantonrechter komt hierna tot de conclusie dat de ontbindende voorwaarde uit de leer-arbeidsovereenkomst nietig is en de beëindiging van de leer-arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 7:671 BW. Ook wordt een billijke vergoeding toegewezen. Omdat niet gebleken is dat [verzoekster] in een verkeerde periodiek is ingeschaald zal de loonvordering worden afgewezen. De kantonrechter zal hierna toelichten waarom dit zo is.

2 De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de aanvullende producties aan de kant van [verzoekster]
- de mondelinge behandeling van 17 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de door [verzoekster] en Park Zuiderhout tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
2.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 2001, is voor haar laatste (derde) leerjaar van haar BBL-opleiding bij [opleiding] met Park Zuiderhout een leer-arbeidsovereenkomst overeengekomen voor de periode 21 augustus 2023 tot en met 1 januari 2025. Op die overeenkomst is de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (hierna: “cao”) van toepassing. De functie die [verzoekster] vervulde was leerling-verpleegkundige en het salaris bedroeg op basis van 36 uur per week € 2.495,33 bruto per maand volgens de salarisschaal behorende bij FWG functiegroep 45 periodiek zij-instroomperiodiek. De arbeidsduur van [verzoekster] was 24 uur per week en zij verdiende € 1.948,77 bruto per maand (productie 30 verzoekschrift).
3.2.
In de leer-arbeidsovereenkomst is in artikel 3 opgenomen:

Artikel 3 Aard van de arbeidsovereenkomst
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de
opleiding, en eindigt derhalve van rechtswege, zonder dat opzegging vereist is, op het
moment dat de opleiding eindigt, doch eindigt in ieder geval met ingang van 1 januari 2025
(dat wil zeggen; zes maanden na de oorspronkelijke datum van diplomering). Vorenstaande
betekent dat deze overeenkomst eindigt op het tijdstip van diplomering, zijnde het tijdstip
waarop de opleiding eindigt. Wanneer de opleiding (tussentijds) eindigt en de werknemer
daarom bij het opleidingsinstituut wordt uitgeschreven voor diplomering, eindigt deze
overeenkomst van rechtswege op het tijdstip van beëindiging van de opleiding. Indien
werknemer de opleiding binnen de gestelde termijn met goed gevold afgesloten heeft én zich volgend de regels van goed werknemerschap heeft gedragen, dit ter beoordeling van de
werkgever, biedt werkgever de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbetaalde tijd
aan de in de functie waarvoor werknemer voor deze opleiding gediplomeerd is. Dit behoudens bijzondere omstandigheden.
2. Naast het bepaalde in artikel 3 lid 1 eindigt deze overeenkomst van rechtswege indien:
a.
a) een capaciteiten/potentieeltest een negatief advies geeft t.a.v. het volgen van de
opleiding bij het opleidingsinstituut;
b) de onderwijs en/of praktijkovereenkomst eindigt;
c) werknemer ook na voor de tweede maal in de gelegenheid te zijn gesteld een examen
af te leggen, dat examen niet behaalt;
d) werknemer ook na voor de tweede maal daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld,
eindtermen van de beroepspraktijk niet behaalt;
e) werknemer op jaarbasis berekend meer dan 20% van de overeengekomen arbeidsuren
per jaar heeft verzuimd en/of meer dan 20% van de lesuren per jaar in het kader van de
opleiding heeft verzuimd;
f) werknemer niet (langer) in staat is binnen de gestelde termijn, dat wil zeggen voor
1 januari 2025 (dat wil zeggen; zes maanden na de oorspronkelijke datum van
diplomering) het diploma te behalen.
3. In de gevallen genoemd in artikel 3 lid 2 eindigt deze overeenkomst op de laatste dag van de maand waarin voldaan wordt aan de in artikel 3 lid 2 omschreven voorwaarden.”
3.3.
Naast de leer-arbeidsovereenkomst is er ook een praktijkovereenkomst gesloten tussen [verzoekster] , Park Zuiderhout en [zorginstelling] . [verzoekster] heeft de eerste twee jaar van haar opleiding een leer-werkovereenkomst met [zorginstelling] gehad.
3.4.
[verzoekster] moest in haar laatste leerjaar elf (beroepspraktijk)examens afleggen. Om een examen af te kunnen leggen moest [verzoekster] dit haar praktijkbegeleider afstemmen. Op het moment dat de praktijkbegeleider van [verzoekster] vond dat [verzoekster] klaar was om het examen te doen communiceerde de praktijkbegeleider dit met de [opleidingscoördinator] . Vervolgens moest [verzoekster] bij [opleidingscoördinator] vragen om het examen in te plannen. Bij het examen was een onafhankelijke assessor aanwezig. [verzoekster] diende de assessor voor aanvang van het examen tijdig een korte beschrijving van het examen te doen toekomen. Op de dag van het examen diende [verzoekster] de spullen die nodig zijn voor het (praktijk)examen klaar te leggen.
3.5.
Op 26 december 2023 kreeg [verzoekster] een beoordeling werkhouding beroepspraktijkvorming op verschillende onderdelen. De onderdelen zijn allemaal met een voldoende beoordeeld.
3.6.
In februari 2024 heeft [verzoekster] vier examens aangevraagd. Per e-mailbericht van 26 februari 2024 heeft [opleidingscoördinator] de examens goedgekeurd en heeft zij de data en namen van de examinatoren aan [verzoekster] medegedeeld.
3.7.
Op 14 maart 2024 heeft [opleidingscoördinator] een e-mailbericht aan [verzoekster] verzonden waarin zij aankondigt dat de examens uitgesteld worden en er een gesprek met [verzoekster] , [opleidingscoördinator] , [studentleerlingbegeleider] , [praktijkbegeleider] en [werkbegeleider] zal plaatsvinden over het leerproces van [verzoekster] . Dit gesprek heeft op 21 maart 2024 plaatsgevonden. In dat gesprek is aan [verzoekster] medegedeeld dat zij teveel de focus zou hebben op haar examens en dat ze meer gericht moest zijn op het leerproces.
3.8.
Op 7 juni 2024 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] , [studentleerlingbegeleider] , [praktijkbegeleider] , en [werkbegeleider] . Tijdens dat gesprek is besproken dat bij [verzoekster] geen verbetering werd gezien en aan [verzoekster] is gevraagd om na te denken over de vraag of zij nog verder wilde met haar opleiding.
3.9.
Op 16 augustus 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [teammanager] en [verzoekster] . [teammanager] deelde mee dat is besloten om de opleiding van [verzoekster] te stoppen.
3.10.
In de periode 19 augustus 2024 tot en met 5 september 2024 is er tussen Park Zuiderhout en [verzoekster] overleg geweest over een flexcontract voor de functie van Helpende Plus. Er is uiteindelijk geen contract aangeboden aan [verzoekster] .
3.11.
Op 11 september 2024 heeft er een gesprek tussen [verzoekster] en [opleidingscoördinator] plaatsgevonden, waarin aan [verzoekster] is medegedeeld dat de leer-arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2024 eindigt. Dit is per e-mailbericht van 12 september 2024 aan [verzoekster] bevestigd. Op 15 september 2024 reageert [verzoekster] op het e-mailbericht van [opleidingscoördinator] door de mail aan [teammanager] en [opleidingscoördinator] te beantwoorden en vraagt onder meer om uitleg over het stoppen van de leer-arbeidsovereenkomst en over het niet krijgen van een flexcontract. Vervolgens stuurt [teammanager] op 20 september 2024 een Whatsappbericht met de mededeling dat de organisatie heeft besloten [verzoekster] geen flexcontract aan te bieden.
3.12.
Park Zuiderhout heeft [verzoekster] een op 17 september 2024 gedateerde brief gestuurd waarin, met een beroep op de ontbindende voorwaarde, bevestigd wordt dat de leer-arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt met ingang van 1 oktober 2024.
3.13.
In de periode 30 september 2024 tot en met 18 oktober 2024 heeft er mailwisseling plaatsgevonden tussen de vader van [verzoekster] en [manager HR] (Manager HR en Organisatieontwikkeling; hierna: “ [manager HR] ”). In het mailbericht van [manager HR] van 16 oktober 2024 valt te lezen: “
Desondanks stagneerde haar voortgang, zowel in beroepshouding, als ook op vakinhoudelijke capaciteiten. Confronterend, maar helaas wel de realiteit dat [verzoekster] niet kon voldoen aan wat er beroepsmatig van haar verwacht wordt. En zij was daardoor feitelijk niet meer in staat binnen de contractperiode - inclusief de eerdere verlenging van een halfjaar - vóór 1 januari 2025, het diploma te behalen. De leer- /arbeidsovereenkomst is dan ook, zoals ik mijn eerdere reactie al aangaf, conform artikel 3 lid 2 van de leer-/arbeidsovereenkomst d.d. 21 augustus 2023 terecht van rechtswege beëindigd, op 1 oktober 2024.”
3.14.
Tijdens de periode als leerling-verpleegkundige heeft [verzoekster] zes examens afgelegd. Op 20 november 2023, 19 januari 2024, 21 februari 2024, 12 maart 2024 en 16 april 2024 heeft zij vijf verschillende examens met een voldoende afgelegd. Voor een examen op 13 december 2023 heeft [verzoekster] een onvoldoende gehaald.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoekster] verzoekt om een verklaring voor recht dat de ontbindende voorwaarde, in artikel 3 lid 2 onder f van de leer-arbeidsovereenomst, die Park Zuiderhout heeft ingeroepen, nietig is. Een ontbindende voorwaarde en het inroepen daarvan moet aan een aantal eisen voldoen, omdat bij een rechtsgeldig beroep op de ontbindende voorwaarde de werknemer geen ontslagbescherming geniet. Een van die voorwaarden is dat de werkgever geen invloed uit (kan) oefenen op het al dan niet intreden van de ontbindende voorwaarde. Volgens [verzoekster] heeft Park Zuiderhout dit wel degelijk gedaan waardoor de ontbindende voorwaarde nietig is en is de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd. [verzoekster] heeft hierdoor niet voor 1 januari 2025 haar diploma kunnen halen. Park Zuiderhout heeft daardoor in strijd gehandeld met het gesloten ontslagstelsel. De opzegging kwalificeert namelijk als een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. Daarnaast verzoekt [verzoekster] een billijke vergoeding. Ook vordert zij nabetaling van loon, omdat zij niet is uitbetaald volgens de juiste periodiek.
4.2.
Park Zuiderhout voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Park Zuiderhout voert ‑ samengevat ‑ aan dat de leer-arbeidsovereenkomst door het intreden van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde per 1 oktober 2024 tot een einde is gekomen. Park Zuiderhout betwist dat er sprake is van een nietige ontbindende voorwaarde en dat zij daardoor de leer-arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Zij heeft geen invloed gehad op het al dan niet intreden van de ontbindende voorwaarde. Het was namelijk aan [verzoekster] zelf om haar examens voor te bereiden, groen licht te krijgen van haar praktijkbegeleider om de examens te kunnen inplannen en te halen. [verzoekster] presteerde als derdejaarsstudent ver onder niveau en toonde ondanks feedback geen verbetering. [verzoekster] had nog maar vier maanden de tijd om zes examens voor te bereiden, in te plannen en met goed gevolg af te laten nemen. Het was voor alle partijen duidelijk dat [verzoekster] haar opleiding binnen de gestelde termijn (vóór 1 januari 2025) niet zou halen.

5.De beoordeling

Arbeidsovereenkomst
5.1.
De vraag die beantwoord moet worden is of de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 1 oktober 2024. Park Zuiderhout heeft daartoe een beroep gedaan op artikel 3 lid 2 onder f van de leer-arbeidsovereenkomst.
5.2.
Niet in geschil is dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. De toetsingscriteria zijn daarom in dit geval gelijk aan die in een reguliere arbeidsovereenkomst.
Ontbindende voorwaarde
5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde, heeft de Hoge Raad [1] vooropgesteld dat de voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, meebrengt dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat wettelijke stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een voorwaarde als vorenbedoeld is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van de voorwaarde.
Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Een ontbindende voorwaarde dient voldoende objectief en duidelijk bepaalbaar te zijn en is niet rechtsgeldig als de werkgever invloed heeft gehad op het intreden van de voorwaarde.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Park Zuiderhout invloed heeft gehad op het in vervulling gaan van de voorwaarde uit artikel 3 lid 2 onder f van de leer-arbeidsovereenkomst, zodat Park Zuiderhout daar geen beroep op kan doen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
De ontbindende voorwaarde houdt in dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op de laatste dag van de maand dat [verzoekster] niet (langer) in staat is binnen de gestelde termijn, dat wil zeggen voor 1 januari 2025 (dat wil zeggen: zes maanden na de oorspronkelijke datum van diplomering) het diploma te behalen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Park Zuiderhout eenzijdig bepaald dat niet aan die voorwaarde kan worden voldaan. Het is namelijk een constatering van Park Zuiderhout zelf dat de voltooiing van de opleiding door [verzoekster] niet binnen de gestelde termijn mogelijk is. Niet gebleken is dat [opleiding] betrokken is geweest bij het inroepen van die ontbindende voorwaarde. De enkele stelling dat het halen van zes examens binnen vier maanden niet haalbaar was, omdat er drie veelomvattende examens waren waarvoor veel tijd en voorbereiding van [verzoekster] werd verwacht, is door Park Zuiderhout onvoldoende onderbouwd in het licht van het feit dat [verzoekster] in een periode van vijf maanden (20 november 2023 tot en met 16 april 2024) zes examens heeft afgelegd, waarvan vijf met een voldoende. Aan de stelling van Park Zuiderhout dat [verzoekster] die examens “
met de hakken over de sloot” heeft gehaald, omdat voor vier van de vijf behaalde examens slechts een zes als cijfer is gegeven, zal voorbij worden gegaan. Op de examenbeoordelingen staat onder “
de cesuur” namelijk vermeld: “
Alle beoordelingen zijn met een voldoende beoordeeld”en onder “
normering”: “
Voldoende: alle criteria zijn met minimaal een voldoende beoordeeld”. Dat is bij [verzoekster] het geval en welk cijfer (minimaal) moet worden behaald is niet vermeld. Een zes is een voldoende en nergens blijkt uit dat een hoger cijfer is vereist. Het voorgaande betekent dat er geen objectieve beoordeling door Park Zuiderhout heeft plaatsgevonden, en Park Zuiderhout zodoende invloed heeft uitgeoefend op de ontbindende voorwaarde.
5.6.
Ook heeft Park Zuiderhout naar het oordeel van de kantonrechter invloed uitgeoefend op de termijn om de examens te halen, in die zin dat zij in maart 2024 heeft bepaald dat [verzoekster] de examens die zij in februari 2024 had ingepland niet meer mocht doen. Vervolgens kreeg [verzoekster] in juni 2024 te horen dat ze moest nadenken over haar studie. Dat Park Zuiderhout, zoals zij stelt, aan [verzoekster] te kennen heeft gegeven dat zij (weer) examens mocht aanvragen is niet gebleken. Vast staat dat wel tijdens dat gesprek in juni 2024 is besproken dat haar opleiding on hold werd gezet, waarna op 16 augustus 2024 mondeling aan [verzoekster] is medegedeeld dat besloten is dat het beter voor [verzoekster] was om de opleiding te stoppen. Park Zuiderhout heeft vervolgens per 1 oktober 2024 de ontbindende voorwaarde ingeroepen. Door deze gang van zaken heeft Park Zuiderhout invloed uitgeoefend op [verzoekster] om haar examens binnen de gestelde termijn te halen.
5.7.
Omdat hierboven is geoordeeld dat Park Zuiderhout invloed heeft uitgeoefend op de ontbindende voorwaarde, mocht zij de ontbindende voorwaarde, dat de leer-arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt, niet inroepen. Artikel 3 lid 2 sub f van de overeenkomst is dan ook een nietig beding. Park Zuiderhout heeft in strijd met het wettelijke ontslagstelsel de arbeidsovereenkomst doen eindigen per 1 oktober 2024. Dit kwalificeert als een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, omdat is opgezegd zonder schriftelijke instemming van [verzoekster] en zich geen van de in de wet genoemde situaties voordoet waarin zonder die toestemming mag worden opgezegd. De vordering om voor recht te verklaren dat de ontbindende voorwaarde die Park Zuiderhout heeft ingeroepen nietig is, en dientengevolge sprake is van een beëindiging van de leer-arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW zal worden toegewezen.
5.8.
De kantonrechter zal eerst ingaan op de hoogte van het salaris van [verzoekster] en daarna op de (hoogte van de) billijke vergoeding.
Hoogte salaris
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het salaris van [verzoekster] artikel 4.2.7 van de cao van toepassing is. In dit artikel staat in lid 2 onder a vermeld: “
Als je 21 jaar of ouder bent en je volgt een BBL-opleiding, ontvang je het salaris dat hoort bij de zij-instroomperiodiek van de functiegroep die van toepassing is voor de functie, waarvoor je wordt opgeleid.”. Vervolgens staat in lid 3: “
Vanaf het moment dat je aantoonbaar bekwaam bent om de functie grotendeels zelfstandig uit te voeren, ontvang je tenminste het salaris dat hoort bij de eerstvolgende periodiek van de schaal van de betreffende functiegroep. De periodiekdatum zoals bedoeld in artikel 4.2.1. lid 3 wijzigt niet.”
5.10.
[verzoekster] is derdejaarsleerling. Volgens [verzoekster] begin je als leerling in de zij-instroomperiodiek, maar omdat zij in het kader van haar opleiding al twee jaar werkervaring had bij [zorginstelling] had zij vanaf 1 oktober 2023 in de aanloopperiodiek ingeschaald moeten worden. Zij werkte al zelfstandig verantwoorde diensten. Ook stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat Park Zuiderhout onterecht geen rekening heeft gehouden met de cao-verhoging en de jaarlijkse periodieke verhoging. Park Zuiderhout betwist dat [verzoekster] in een verkeerde periodiek is ingeschaald. Zij stelt dat de aanloopperiodiek niet specifiek bedoeld is voor een leerling die in het tweede of derde jaar van de opleiding bezig is, maar die aanloopperiodiek is bedoeld als iemand aantoonbaar bekwaam is om de functie grotendeels zelfstandig uit te voeren. [verzoekster] is volgens Park Zuiderhout niet aantoonbaar bekwaam. Zij had om in aanmerking te komen voor een aanloopperiodiek ook een zogenoemde bekwaamheidsverklaring moeten overleggen.
5.11.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de tekst van de cao blijkt niet dat de zij-instroomperiodiek na het eerste studiejaar automatisch verandert in een aanloopperiodiek na het eerste studiejaar, zodat hier niet zomaar van uit kan worden gegaan. Wel is in het artikel als voorwaarde opgenomen dat je aantoonbaar bekwaam moet zijn om de functie grotendeels zelfstandig uit te voeren om in aanmerking te komen voor de eerstvolgende periodiek. Over die voorwaarde stelt [verzoekster] dat zij daar aan voldoet, maar dit wordt door Park Zuiderhout gemotiveerd betwist. Volgens Park Zuiderhout kwam [verzoekster] , naast de verplichting om een bekwaamheidsverklaring over te leggen, niet voor de aanloopperiodiek in aanmerking, omdat zij ver onder het niveau presteerde dat van haar verwacht mocht worden. Zij heeft ook nooit verantwoordelijke diensten gedraaid. Er was altijd een terugvalmogelijkheid op een gediplomeerde collega en er was altijd een collega aanwezig die als eindverantwoordelijke fungeerde. Tegenover die gemotiveerde betwisting van Park Zuiderhout heeft [verzoekster] haar standpunt dat zij wel verantwoordelijke diensten heeft gedraaid onvoldoende onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van collega’s of verslagen waaruit blijkt dat dit wel het geval was. Bovendien heeft [verzoekster] niet onderbouwd gesteld dat ze aantoonbaar bekwaam was om die werkzaamheden zelfstandig uit te voeren en dus in aanmerking kwam voor die aanloopperiodiek. Dat zij vijf (praktijk)examens met een voldoende heeft afgerond, maakt dat niet anders. Die examens zagen slechts op een bepaald onderdeel van haar opleiding en niet op haar totale functioneren.
5.12.
Anders dan Park Zuiderhout stelt blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit lid 3 van artikel 4.2.7 van de cao niet dat er een bekwaamheidsverklaring moet worden overgelegd om in aanmerking te komen voor de eerstvolgende periodiek van de schaal van de betreffende functiegroep. Dit heeft ook te gelden voor een getuigschrift propedeuse van het hoger beroepsonderwijs, waarvan [verzoekster] stelt dat ook dit voldoende is om aanmerking te komen voor de aanloopperiodiek. Niet is komen vast te staan dat een dergelijk getuigschrift moet worden overgelegd dan wel dat het voldoende is om in de aanloopperiodiek te worden ingeschaald.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook niet vast komen te staan dat [verzoekster] vanaf 1 oktober 2023 op basis van een aanloopperiodiek beloond moest worden. Uit lid 3 van artikel 4.2.7 van de cao volgt evenmin dat een (hogere) periodiek toegekend moet worden vanaf 1 september 2024. De kantonrechter begrijpt uit dat lid dat die periodiek gekoppeld is aan het aantoonbaar bekwaam zijn om de functie grotendeels zelfstandig uit te voeren. Nu hier niet van is gebleken zal de vordering ten aanzien van het salaris (en de daaraan gekoppelde dwangsom) worden afgewezen.
Billijke vergoeding
5.14.
Het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. [2] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldige opzegging als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt. [3]
5.15.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [4] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.16.
Bij het begroten van de billijke vergoeding wordt door de kantonrechter rekening gehouden met het feit dat de leer-arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 2024 zou hebben geduurd als Park Zuiderhout deze niet had opgezegd. [verzoekster] heeft hierdoor drie maandsalarissen niet ontvangen. De kantonrechter zal met die drie maandsalarissen bij de berekening van de billijke vergoeding rekening houden.
5.17.
Ook vraagt [verzoekster] rekening te houden met de schade die zij lijdt als gevolg van de studievertraging die zij heeft opgelopen. [verzoekster] heeft die schade begroot op € 16.981,19 bruto en zij baseert de hoogte van dit bedrag op de kansschade-rechtspraak. Ze stelt daarover dat door het ernstig verwijtbaar handelen van Park Zuiderhout de kans is ontnomen om haar examens binnen de gestelde termijn af te leggen en haar diploma te halen. Ook stelt ze zich op het standpunt dat er sprake is van een normschending (het beroep op een niet rechtsgeldige ontbindende voorwaarde) en een causaal verband tussen het door Park Zuiderhout beëindigen van de leer-werkovereenkomst en het verlies van de kans voor [verzoekster] om haar examens te doen in de periode oktober tot en met december 2024. Er was volgens [verzoekster] een reële kans dat zij de examens had gehaald, omdat zij vijf eerdere examens in het derde leerjaar had gehaald. [verzoekster] heeft bij haar begroting van € 16.981,19 bruto rekening gehouden dat zij vanwege de impact van de gebeurtenissen op haar mentale gesteldheid niet in februari 2025 bij een ander leer-werkbedrijf heeft kunnen starten, maar dat dit pas in september 2025 zal zijn. [verzoekster] gaat er vanuit dat zij uiteindelijk in mei 2026 haar diploma kan behalen en vanaf juni 2026 als verpleegkundige kan werken met een arbeidsduur van 28 uur per week en een verloning in een hogere periodiek. Voor de berekening van de schade moet volgens [verzoekster] met het voorgaande dan ook rekening worden gehouden. Volgens Park Zuiderhout is de studievertraging niet aan haar te wijten, want [verzoekster] beschikte niet over de eigenschappen en de competenties die een verpleegkundige nodig heeft om het vak correct uit te oefenen. [verzoekster] presteerde zodanig onder het niveau dat van een derdejaarsstudent verwacht mocht worden, dat zij haar examens niet in één keer kon halen.
5.18.
Bij de begroting van de kansschade wegens studievertraging moet eerst beoordeeld worden of conditio-sine-qua-non-verband aanwezig is tussen normschending en het verlies van de kans op succes en bestaat slechts ruimte voor het vaststellen van de schade aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen die de benadeelde zou hebben gehad wanneer die kans haar niet was ontnomen, indien het gaat om een reële – dat wil zeggen niet een zeer kleine – kans op succes. Het gevolg van het niet rechtsgeldig beëindigen van de arbeidsovereenkomst is dat [verzoekster] niet meer in de gelegenheid is gesteld haar examens af te leggen. Daarmee is sprake van een conditio-sine-qua-non-verband tussen normschending en het verlies van de kans op succes. Gelet op het aantal (6) nog voor het einde van haar opleiding per 1 januari 2025 af te leggen examens in een periode van vier maanden, de tijd die gemoeid gaat met de voorbereiding van deze examens, acht de kantonrechter de kans dat [verzoekster] al deze examens nog voor het einde van haar opleiding met goed gevolg zou hebben kunnen afleggen, niet reëel. Dat betekent dat de kantonrechter geen rekening zal houden met een vergoeding wegens studievertraging.
5.19.
Wel zal de kantonrechter bij het begroten van de billijke vergoeding nog rekening houden met het volgende. De kantonrechter acht het begrijpelijk dat het stoppen van de opleiding van invloed is geweest op de mentale gesteldheid van [verzoekster] . Daarom is het aannemelijk dat [verzoekster] enige tijd niet in staat zou zijn geweest werkzaamheden op een vergelijkbaar functieniveau te kunnen uitoefenen. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij wel een bijbaan heeft voor 20 tot 24 uur per week bij H&M. Omdat zij toch enige inkomsten heeft, acht de kantonrechter het redelijk om bij de begroting van de billijke vergoeding– naast de drie maanden salaris voor de periode oktober tot en met december 2024 – rekening te houden met drie maanden aan misgelopen inkomsten ter hoogte van het loon bij Park Zuiderhout
5.20.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen zal voor de hoogte van de billijke vergoeding uit worden gegaan van het salaris wat [verzoekster] ontving, namelijk € 1.948,77 bruto per maand op basis van 24 uur per week. Dit betekent dat een billijke vergoeding van € 11.692,62 (6 maanden x € 1.948,77 bruto per maand) zal worden toegekend. Nu Park Zuiderhout geen bezwaar heeft gemaakt tegen de termijn van betaling van de billijke vergoeding, zal die worden toegewezen zoals verzocht.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van Park Zuiderhout, omdat Park Zuiderhout overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van Park Zuiderhout. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.036,00 (€ 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten). De kosten van betekening zullen worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat de ontbindende voorwaarde die Park Zuiderhout heeft ingeroepen nietig is en dientengevolge sprake is van een beëindiging van de leer-/arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW,
6.2.
veroordeelt Park Zuiderhout om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 11.692,62 binnen één week na betekening van deze beschikking,
6.3.
veroordeelt Park Zuiderhout in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Park Zuiderhout niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad [5] ,
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 2 november 2012, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer: ECLI:NL:HR:2012:BX0348
2.Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
5.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.