ECLI:NL:RBZWB:2025:1832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/433125 HA RK 25-63 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Peters
  • mr. Marsé
  • mr. Vliegenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen belastingrechter deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond

Op 27 maart 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. drs. De Werd, optredend als belastingrechter in verschillende hoofdzaken. Het wrakingsverzoek, ingediend op 24 januari 2025, was gebaseerd op de stelling dat de verzoeker niet op een eerlijke manier werd behandeld in zijn belastingzaken. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een andere conclusie. De verzoeker had eerder al meerdere wrakingsverzoeken ingediend, die ook ongegrond waren verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bewijs was voor stelselmatige collusie tussen de rechter, de Belastingdienst en de wrakingskamer. Bovendien werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker niet meer in behandeling zal worden genomen, omdat het gebruik van het wrakingsinstrument niet bedoeld is om de procedure te vertragen. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/433125 HA RK 25-63
beslissing van 27 maart 2025 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoeker], verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de hoofdzaken met nummers BRE 21/3777, BRE 21/5929 en BRE 22/4227,
 het wrakingsverzoek van 24 januari 2025, ontvangen door de wrakingskamer op 18 maart 2025,
 het e-mailbericht van de gewraakte rechter aan de wrakingskamer van 19 maart 2025 waaruit blijkt dat hij niet in de wraking berust.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. drs. De Werd (hierna: de rechter), optredend als belastingrechter in de bovengenoemde hoofdzaken. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoeker uiteen zijn gezet in het wrakingsverzoek van 24 januari 2025.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

3.1
De hoofdzaken hebben betrekking op beroepen van verzoeker tegen aanslagen in het kader van inkomstenbelasting. Bij deze rechtbank lopen meerdere belastingzaken van verzoeker, zijn vrouw ( [naam] ) en zijn onderneming ( [B.V.] ).
3.2
Op 9 juli 2024 heeft verzoeker in een eenentwintigtal hoofdzaken, waaronder de onderhavige drie hoofdzaken, een wrakingsverzoek tegen de rechter ingediend. In de uitspraak van de wrakingskamer van 11 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5036, is dit verzoek kennelijk ongegrond verklaard. Daarin is uitgelegd dat een procesbeslissing, zoals de beslissing van de rechter om de zaken niet aan te houden, in beginsel geen grond kan vormen voor wraking, en dat in dit geval geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan de procesbeslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.3
Vervolgens heeft verzoeker op 11 juli 2024 en 25 juli 2024 in dezelfde hoofdzaken opnieuw een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter. In de uitspraak van de wrakingskamer van 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5857, zijn deze verzoeken deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Daarin is uitgelegd dat de omstandigheid dat er op 12 juli 2024 een zitting in de hoofdzaken heeft plaatsgevonden geen aanleiding kan zijn voor wraking gelet op het late tijdstip waarop het wrakingsverzoek van 11 juli 2024 is ingediend. Daarnaast is uitgelegd dat de omstandigheid dat de rechter in 2021 ook zaken van verzoeker heeft behandeld, en dit volgens verzoeker niet correct heeft gedaan, meteen in het wrakingsverzoek van 9 juli 2024 had moeten worden aangevoerd.
3.4
Op 24 januari 2025 heeft er wederom een zitting in de hoofdzaken plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn de hoofdzaken niet inhoudelijk behandeld, omdat verzoeker meteen aan het begin van de zitting een gesloten enveloppe heeft overhandigd met daarin een verzoek aan de geheimhoudingskamer en een wrakingsverzoek. De rechter heeft de zitting vervolgens geschorst.
3.5
In de beslissing van de geheimhoudingskamer van 20 februari 2025 is het verzoek om geheimhouding afgewezen vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag.
3.6
Naar het zich laat aanzien is door administratieve verwarring het wrakingsverzoek zoals dat is overhandigd op 24 januari 2025 pas op 18 maart 2025 aan de wrakingskamer toegezonden, waarbij door de wrakingskamer niet kan worden vastgesteld, maar ook niet kan worden uitgesloten, dat deze verwarring is ontstaan door het aanbieden van een wrakingsverzoek in een gesloten enveloppe met daarin tevens een verzoek aan de geheimhoudingskamer.

4.De gronden van het wrakingsverzoek

4.1
Kort weergegeven legt verzoeker aan het wrakingsverzoek van 24 januari 2025 het volgende ten grondslag. De gebeurtenissen rondom de zitting van 12 juli 2024 en rondom de drie eerdere wrakingsverzoeken tonen aan dat de wrakingsverzoeken van verzoeker gesaboteerd worden. Daarnaast wijst verzoeker in het kader van het wrakingsverzoek op het aan de geheimhoudingskamer gerichte aanhoudingsverzoek. Verder stelt verzoeker dat hij eerst op 18 januari 2025 via de post heeft kunnen kennisnemen van brieven van de rechtbank van 14 januari 2025 met daarbij de uitnodigingen voor de zitting van 24 januari 2025, gedagtekend op 2 januari 2025. Eveneens op 18 januari 2025 heeft verzoeker via de post de door de rechtbank doorgestuurde nadere stukken van de Belastingdienst ontvangen. Volgens verzoeker zijn deze stukken niet relevant voor de behandeling van de hoofdzaken, maar is de rechter doof voor dit argument. Bij dit alles is volgens verzoeker stelselmatig in zijn nadeel sprake van ‘collusie’ tussen de rechter, de Belastingdienst en de wrakingskamer.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.3
Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval niet voor. Wrakingsverzoeken kunnen alleen gericht zijn tegen rechters die een bepaalde zaak behandelen. Voor zover het wrakingsverzoek moet worden geacht mede te zijn gericht tegen de wrakingskamer, dient te worden vastgesteld dat ten tijde van het verzoek geen zaak van verzoeker bij de wrakingskamer (meer) aanhangig was. In zoverre zal het wrakingsverzoek van 24 januari 2025 daarom kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.4
Voor zover aan het wrakingsverzoek van 24 januari 2025 ten grondslag is gelegd dat de behandeling van de hoofdzaken ten onrechte niet is aangehouden, blijft overeind wat hierover in de uitspraak van de wrakingskamer van 11 juli 2024 al is geoordeeld. Een procesbeslissing als deze is geen grond voor wraking, en niet is gebleken van specifieke feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel.
5.5
Los van het feit dat de wrakingskamer niet kan vaststellen wanneer welke correspondentie via de post bij verzoeker is aangekomen, kan in de wijze van verzending van op de hoofdzaak betrekking hebbende stukken en brieven geen grond voor wraking worden gevonden. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat uit het wrakingsverzoek van 24 januari 2025 blijkt dat alle door verzoeker benoemde post is aangekomen. Voor zover verzoeker stelt dat de post niet tijdig is aangekomen, stelt de rechtbank vast dat, uitgaande van de in het wrakingsverzoek genoemde datums, de post vier dagen na de dagtekening en ongeveer een week vóór de zitting van 24 januari 2025 is ontvangen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter met enige vooringenomenheid heeft gehandeld.
5.6
Ten slotte is het niet aan de wrakingskamer om te beoordelen of de door de rechtbank aan verzoeker toegezonden nadere stukken van de Belastingdienst al dan niet relevant zijn voor de behandeling van de hoofdzaken. Het enkele feit dat deze stukken zijn doorgezonden, al dan niet bezien in samenhang met het niet aanhouden van de hoofdzaken en het plannen van een zitting op 24 januari 2025, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert.
5.7
Gelet op het voorgaande bestaan er geen aanknopingspunten om vast te stellen dat daadwerkelijk sprake is van stelselmatige en voor verzoeker nadelige collusie tussen de rechter, de Belastingdienst en de wrakingskamer. Het wrakingsverzoek van 24 januari 2025 zal dan ook voor het overige kennelijk ongegrond worden verklaard.
5.8
Omdat sprake is van een deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a en e, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

6.Wrakingsverbod

6.1
Met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ziet de wrakingskamer aanleiding om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter door of (mede) namens verzoeker in de hoofdzaken niet meer in behandeling zal worden genomen.
6.2
Hieraan legt de wrakingskamer ten grondslag dat verzoeker inmiddels een derde achtereenvolgend en als kennelijk afgedaan wrakingsverzoek tegen de rechter heeft ingediend, waarin op onderdelen herhaaldelijk is uitgelegd waarom de aangevoerde gronden geen reden kunnen zijn voor wraking. Desondanks legt verzoeker een aantal van deze omstandigheden opnieuw mede ten grondslag aan een nieuw wrakingsverzoek. Hieruit kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat verzoeker het instrument van wraking inzet om de hoofdzaken te vertragen, hetgeen evident niet de bedoeling is van het wrakingsinstrument.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
 verklaart het verzoek tot wraking deels kennelijk niet-ontvankelijk, en voor het overige kennelijk ongegrond;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak met nummers BRE 21/3777, BRE 21/5929 en BRE 22/4227 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek jegens de rechter door of (mede) namens verzoeker in de hoofdzaken niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is genomen op 27 maart 2025 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. Marsé en mr. Vliegenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.