4.3.1Beginsaldo contant en giraal geldUit het onderzoek is niet naar voren gekomen over welk contant geldbedrag [veroordeelde 2] en [veroordeelde 1] de beschikking hebben gehad op 1 januari 2010. De politie heeft daarom daarvan een schatting gemaakt door de aangetroffen geldbedragen te bekijken die op twee verschillende momenten bij de doorzoekingen op [adres] in [plaats] zijn aangetroffen. Bij de doorzoeking op 9 juli 2019 is er voor € 1.425,- contant geld aangetroffen en - bijna een jaar later - op 18 mei 2020 is € 8.240,- aan contanten ontdekt. Er zijn geen aanknopingspunten om het aangetroffen bedrag op één van de twee data als uitgangspunt te nemen. Ook de rechtbank acht het, het meest aangewezen om het beginsaldo van het contant geld vast te stellen op het gemiddelde van die bedragen en dat is € 4.832,50,-. Er is geen aanleiding om de contante bedragen van de doorzoekingen bij elkaar op te tellen, zoals door de raadsman is voorgesteld.
Het verweer op dit punt faalt.
De conclusie over het beginsaldo luidt als volgt:
Beginsaldo contant geld € 4.832,50,-
Beginsaldo giraal geld € 427,74,-
Beginsaldo contant en giraal geld € 5.260,24
4.3.2De ontvangsten (de leningen van [BVBA 1 ] )Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op de ABN AMRO-bankrekening, bij [veroordeelde 2] en [veroordeelde 1] in beheer, € 800.000,- wordt ontvangen van de Belgische rechtspersoon [BVBA 1 ] . Op 15 april 2019 is een bedrag van € 300.000,- overgemaakt en op 16 april 2019 is een bedrag van € 200.000,- overgeschreven. In beide gevallen luidt de omschrijving bij die transacties
“lening op datum 15/04/2019”. Op 24 juni 2019 is opnieuw een bedrag van € 300,000,- overgemaakt, nu met de omschrijving
“terugbetaling rekening courant”.
Bespreking van het primaire verweerDe rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de ontvangen bedragen een legale herkomst hebben. [veroordeelde 2] heeft op 21 september 2019 bij de politie drie leenovereenkomsten met [BVBA 1 ] overgelegd die daaraan ten grondslag zouden liggen. De politie heeft geverbaliseerd dat het op de eerste plaats al opvallend is dat de data van die leenovereenkomsten tussen geldverstrekker [BVBA 1 ] en geldnemer [veroordeelde 2] , niet aansluiten op de banktransacties en evenmin op de vermelde omschrijvingen bij die banktransacties. Er zijn van de transacties bovendien FIU-meldingen gemaakt, waardoor deze overschrijvingen als ongebruikelijk zijn gekwalificeerd. Op de tweede plaats komen de leenovereenkomsten onzakelijk op de rechtbank over. Er zijn geen zekerheden voor terugbetaling opgenomen, zoals een pandrecht of een hypotheekrecht. Daarnaast hoeft er in de eerste vijf jaar geen aflossingsbedrag of rentepercentage te worden betaald.
Het volgende bijzondere aspect is dat het bedrijf [BVBA 1 ] in januari 2019 is overgenomen door [betrokkene 1] . [betrokkene 2] is als zaakvoerder en aandeelhouder aangesteld. Beide betrokkenen komen voor in Belgische strafrechtelijke onderzoeken naar fraude. [betrokkene 2] heeft verklaard niets te weten van de rechtspersoon [BVBA 1 ] , maar zij heeft wel vanuit die naam overeenkomsten getekend, ondanks het feit dat zij niet kan lezen of schrijven. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de politieverhoren niets verklaard over deze leenovereenkomsten, terwijl hem uitdrukkelijk gevraagd is naar transacties met [veroordeelde 2] . De bedragen die betrekking zouden hebben op die leningen van in totaal € 800.000,- zijn enkele maanden voor het verhoor van [betrokkene 1] bancair overgeschreven. Tot slot is de herkomst van de door [BVBA 1 ] uitgeleende geldbedragen discutabel. De overboeking van de leningen zijn mogelijk gemaakt door daaraan voorafgaande transacties vanuit het bedrijf [BVBA 2] naar [BVBA 1 ] . Daarbij is sprake van een soortgelijke verdachte constructie in de beslissingsbevoegdheden en de daarbij gedane transacties.
De rechtbank is op basis van voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, van oordeel dat de leningen van [BVBA 1 ] niet als een legale vorm van ontvangst kunnen worden aangemerkt. Het primaire verweer slaagt niet.
Bespreking van het subsidiaire verweer (ziet op uitgaven die met deze leningen zijn gedaan)Uit bestudering van de ABN AMRO-bankrekeninggegevens blijkt dat er een viertal transacties hebben plaatsgevonden, naar een bankrekening in Bosnië en Herzegovina met [rekeningnummer 1] , voor een totaalbedrag van € 512.000,- ten name van [naam 1] . [veroordeelde 2] heeft op 9 en 10 april 2019 (telkens) € 50.000,- giraal overgemaakt. Op 16 april 2019 wordt € 300.000,- overgeschreven en op 17 april 2019 gaat dit om € 112.000,-. De omschrijving bij de transacties is
“aankoop bouwgrond [straat] ”.
De rechtbank volgt de raadsman niet voor zover is bepleit dat op het uitgegeven bedrag van € 512.000,- een correctie van € 500.000,- moet plaatsvinden, waardoor hooguit € 12.000,- is uitgegeven. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, worden de leningen van [BVBA 1 ] , van in totaal € 800.000,-, waarmee deze betalingen waarschijnlijk zijn voldaan, niet als een
’legale vorm van ontvangst’beschouwd. Omdat er niet is voldaan aan dit criterium kan dat bedrag niet betrokken worden in de berekening van de uitgebreide kasopstelling. Dat is volledig anders voor het uitgegeven bedrag van € 512.000,-. Dit voldoet namelijk wel aan het criterium van de berekeningsformule, omdat er sprake is van een
’feitelijke uitgave’die is verdeeld over vier transacties.
Daarbij moet worden meegewogen dat het uitgegeven bedrag van € 512.000,- niet wordt betwist door [veroordeelde 2] of [veroordeelde 1] . Sterker nog, in het politieverhoor heeft [veroordeelde 2] erkend dat de aankopen van ‘ [straat] ’ in Sarajevo eigen investeringen betroffen voor de bouw en verkoop van een appartementencomplex. De veronderstelling dat dit vastgoed feitelijk is toegekomen aan de personen achter [BVBA 1 ] voor wie [veroordeelde 2] zou hebben witgewassen, zoals door de verdediging ter zitting naar voren is gebracht, sluit niet aan bij de verklaring van [veroordeelde 2] zelf. Het betreft volgens hem een eigen investering van en voor hemzelf, waarbij deze plannen nooit van de grond zijn gekomen. Er zijn geen andere feiten en omstandigheden bekend geworden die dit onderdeel van het verweer ondersteunen.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank dan ook van oordeel dat het subsidiaire verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.3.3De ontvangsten (de lening van het echtpaar [naam 2 en 3] )
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [veroordeelde 2] op 7 mei 2015 op een bankrekening in Bosnië en Herzegovina, bij de Intesa San Paolo Bank, een bedrag heeft ontvangen van 880.000 KM,- (Bosnische converteerbare Marken). Dit bedrag komt overeen met ongeveer € 450.000,-. Het bedrag zou als een lening zijn bedoeld en is afkomstig van de bankrekening van het echtpaar [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank zal moeten beoordelen of deze lening en het daaraan verbonden bedrag als een legale bron van ontvangst kan worden beschouwd.
Het is allereerst opvallend dat in de verhoren van [naam 2] geen enkel detail wordt benoemd over de herkomst van geld dat aan [veroordeelde 2] is uitgeleend. Het echtpaar heeft alleen verklaard dat dit geld afkomstig is van dividenduitkeringen van het [bedrijf] . Dit bedrijf is het eigendom van [naam 3] . Uit een analyse van de rekeninggegevens blijkt echter iets anders. [naam 2] heeft voor de lening aan [veroordeelde 2] eerst zelf een privélening verkregen van 830.000 KM van [bedrijf] . Dat bedrag wordt in twee delen naar [naam 2] overgeschreven. Na de lening aan [veroordeelde 2] wordt door [naam 2] het bedrag van 830.000 KM weer terugbetaald aan [bedrijf] . Dit duidt erop dat een groot deel van de lening aan [veroordeelde 2] helemaal geen dividendinkomsten zijn. Immers, dividend is een winstuitkering aan aandeelhouders, die dat niet hoeven terug te betalen aan het bedrijf dat die winst uitgekeerd heeft. Het echtpaar [naam 2 en 3] heeft hierover dus afwijkend verklaard en het is niet aannemelijk dat hun verklaring hierover, als eigenaren, op een vergissing berust.
Daarnaast zijn de verklaringen van het echtpaar [naam 2 en 3] en [veroordeelde 2] tegenstrijdig, maar ook aantoonbaar onjuist. [naam 3] heeft verklaard dat zij slecht éénmalig een bedrag aan [veroordeelde 2] heeft uitgeleend en weet niet meer welk bedrag. Het onderzoeksteam heeft tenminste vier (vermeende) leningen kunnen onderscheiden die door het echtpaar [naam 2 en 3] aan [veroordeelde 2] ter beschikking zijn gesteld. De hoogte van de bedragen zijn ook zodanig dat het onwaarschijnlijk voorkomt dat iemand zich dat niet meer kan herinneren. Volgens [veroordeelde 2] staat hij in familiair verband met het echtpaar, hetgeen door het echtpaar wordt tegengesproken en ook niet uit het dossier naar voren is gekomen. Volgens [naam 2] is er met [veroordeelde 2] juist erg weinig contact. Daarom is het des te opmerkelijker dat wel telkens nieuwe leningen worden aangegaan met [veroordeelde 2] , terwijl hij geen enkele lening heeft terugbetaald. De leenovereenkomsten komen bovendien onzakelijk over. Er wordt immers geen rente bedongen of er is een renteloze termijn afgesproken. Voorts is geen enkele vorm van zekerheidsstelling in de leenovereenkomsten beklonken. Tenslotte is het de vraag waarom juist het bedrag van 880.000 KM niet voor het aflossingsplan van [veroordeelde 2] wordt aangewend, te weten de appartementen in Sarajevo, maar aan onroerend goed in Nederland is besteed. Dit terwijl andere leningen van buiten Bosnië en Herzegovina juist wel voor dat aflossingsplan bedoeld zouden zijn.
De rechtbank is op basis van voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat de lening van het echtpaar [naam 2 en 3] aan [veroordeelde 2] niet als een legale vorm van ontvangst kan worden aangemerkt. Het verweer daarover faalt.
4.3.4De ontvangsten (de bijschrijving van € 97.759,82,- op Banco Santander )Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel zijn door de Spaanse autoriteiten aanvullende stukken aangeleverd, waarin meer informatie is gegeven over de bankrekening van Banco Santander , die door [veroordeelde 2] en [veroordeelde 1] wordt beheerd. Uit de stukken blijkt dat op die rekening nog een totaalbedrag van € 97.759,82,- is ontvangen, waarmee in het eerdere onderzoek geen rekening is gehouden.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat dit bedrag als legaal ontvangen activa moet worden aangemerkt. Hoewel er geen nader onderzoek is gedaan naar de herkomst van dit bedrag, is deze geldsom al wel betrokken bij de feitelijke uitgaven. Dat is ook niet vreemd, omdat niet kan worden uitgesloten dat met dit geld een deel van de in paragraaf 5.5.12 van het ontnemingsrapport genoemde aankopen zijn voldaan. Nu een wederrechtelijke herkomst niet is komen vast te staan, is de rechtbank van oordeel dat deze gang van zaken in het voordeel van [veroordeelde 2] en [veroordeelde 1] moet worden uitgelegd. Dit bedrag zal dan ook bij de legale ontvangsten moeten worden opgeteld. Het verweer op dit punt slaagt.
4.3.5Conclusie legale ontvangsten
De conclusie over de legale ontvangsten luidt als volgt:
Ontvangsten via notaris € 230.000,-
Ontvangsten op [rekeningnummer 2] € 496.533,45,-
Ontvangsten op [rekeningnummer 3] € 64.608,72,-
Ontvangsten op [rekeningnummer 4] € 21.162,50,-
Ontvangsten op SNS-Bank € 0,-
Ontvangsten op Intesa San Paolo Bank € 27.000,-
Ontvangsten op Banco Santander € 97.759,82,-
Ontvangsten op Banco Sabadell € 0,-
Ontvangsten op BNP Paribas Fortis € 183.219,78,-
Ontvangsten op N26GmbH en Revolut Ltd. € 0,-
Ontvangsten op Turkish Ziraat Bank € 327,-
Overige ontvangsten € 1.500,-
Totaal als legaal aangemerkte ontvangsten € 1.122.111,27,-
4.3.6Eindsaldo contant en giraal geldHet eindsaldo betreft een optelsom van het contant geld dat in de woning aan [adres] in [plaats] is aangetroffen en de girale eindsaldi op de verschillende bankrekeningen op 9 juli 2019. De verdediging heeft dit punt ook niet betwist, zodat de rechtbank zal volstaan met een vermelding van de bedragen.
Eindsaldo contant geld € 1.425,-
Eindsaldo giraal geld € 232.435,11,-
Totaal eindsaldo € 233.860,11,-
4.3.7De uitgaven (het contant geldbedrag van € 150.000,- van een videobestand)
In het dossier Postvak bevindt zich een filmbestand, van 28 juni 2016, waarin volgens experts bij de politie [veroordeelde 2] en [veroordeelde 1] een contant geldbedrag bij zich hebben gehad van in totaal (ten minste) € 150.000,-. Omdat het eindsaldo van contant geld op 9 juli 2019 bekend is, er is € 1.425,- overgehouden, is volgens de berekening in het rapport in de tussenliggende periode € 148.575,- aan contanten feitelijk uitgegeven.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het chartaal bedrag van bijna anderhalve ton niet meegenomen kan worden in de feitelijke uitgaven. Er valt immers niet vast te stellen wat er met dat contant geld is gebeurd, nog daargelaten de verklaring van [veroordeelde 2] zelf hierover dat hij het geld heeft teruggegeven aan [naam 2 en 3] . Daarmee is er een risico op een dubbeltelling. [veroordeelde 2] heeft na 28 juni 2016 bijvoorbeeld een dure auto contant betaald, maar heeft ook cash-stortingen verricht op de eigen bankrekening. Het valt niet uit te sluiten dat het bedrag uit het filmbestand daarvoor is aangewend. De aanschaf van de auto is als aparte feitelijke uitgave opgenomen en cash-stortingen horen buiten beschouwing te blijven. De rechtbank zal dan ook een correctie aanbrengen en het bedrag van € 148.575,- in mindering brengen op de overige feitelijke uitgaven. Het verweer op dit punt wordt gevolgd.
4.3.8De uitgaven (contante opnamen rekening Banco Santander )
De rechtbank is door de verdediging en het Openbaar Ministerie gewezen op een tweede correctie die zou moeten plaatsvinden op de hiervoor vermelde bankrekening van Banco Santander . Uit de aanvullende stukken aangeleverd door de Guardia Civil blijkt dat er voor een bedrag van € 14.594,72,- meer contant is opgenomen, dan contant is gestort. Dit is volgens de rechtbank terecht voorgesteld als een interne doorboeking, waardoor dit bedrag dan ook in mindering zal komen op de feitelijke uitgaven van Banco Santander . Het verweer hierover slaagt in zoverre.
4.3.9De uitgaven (kosten appartement en kosten parkeerplaatsen in Spanje)Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat er ook een bedrag van € 134.200,- in mindering moet worden gebracht op de overige feitelijke uitgaven. De reden hiervoor is toegelicht in de aanvullende stukken van het rapport. Zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie hebben aansluiting gezocht bij dat deel van de aanvullende berekening. Ook de rechtbank oordeelt dat deze toelichting volstaat. Dit leidt ertoe dat het bedrag van € 134.200,- een aftrekpost is op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.3.10Conclusie feitelijke uitgavenDe conclusie over de feitelijke uitgaven luidt als volgt:
Uitgaven via notaris € 400.000,-
Uitgaven [rekeningnummer 2] € 1.416.674,43,-
Uitgaven [rekeningnummer 3] € 355.321,13,-
Uitgaven SNS-bank € 0,-
Uitgaven [rekeningnummer 4] € 12.139,88,-
Uitgaven Intesa San Paolo Bank € 227.485,98,-
Uitgaven Banco Santander € 475.320,66,-
Uitgaven Banco Sabadell € 0,-
Uitgaven BNP Paribas Fortis € 342.257,05,-
Uitgaven N26GmbH en Revolut Ltd. € 0,-
Uitgaven Turkish Ziraat Bank € 755,18,-
Overige uitgaven € 309.325,95,-Totaal feitelijke uitgaven € 3.539.280,26,-