Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
4 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die was veroordeeld voor gewoontewitwassen. Het hof had de betrokkene een hoofdelijke betalingsverplichting opgelegd voor een bedrag van € 298.766,00, gebaseerd op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte toepassing had gegeven aan artikel 36e, derde lid, omdat dit artikel geen hoofdelijke betalingsverplichting toestaat. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor een juiste toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht bij ontnemingsmaatregelen. De zaak heeft ook implicaties voor de wijze waarop wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de voorwaarden waaronder een betalingsverplichting kan worden opgelegd.