ECLI:NL:RBZWB:2025:1748
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 november 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 337.000 per 1 januari 2022, en had tegelijkertijd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 6 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende niet verschenen was, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld, die stelde dat de waarde van de woning maximaal € 280.000 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 337.000. De rechtbank concludeert dat het beroep van de belanghebbende niet slaagt en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen en dat de motivering van de uitspraak op bezwaar niet gebrekkig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.