ECLI:NL:RBZWB:2025:1736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/6645 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de beslissing van het UWV inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de opposant verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 november 2024, waarin het beroep van de opposant tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op zijn bezwaar gegrond werd verklaard. Het UWV had op 1 maart 2024 besloten de Ziektewetuitkering van de opposant te beëindigen per 23 januari 2024, omdat de opposant geen contact had opgenomen met zijn (ex-)werkgever. De rechtbank had het UWV opgedragen om binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. De opposant heeft verzet ingesteld tegen de opgelegde nadere beslistermijn van vier maanden, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.

De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of de opposant procesbelang heeft bij de procedure. Het UWV heeft op 28 februari 2025 alsnog beslist op het bezwaar van de opposant, waardoor de rechtbank concludeert dat de opposant geen belang meer heeft bij de beoordeling van het verzet. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen of er grond is voor een proceskostenveroordeling, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is, omdat het UWV niet tegemoet is gekomen aan de opposant wat betreft de lengte van de beslistermijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De opposant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten in het verzet. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, en openbaar gemaakt op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6645 V

uitspraak van 26 maart 2025 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], uit [plaats], opposant,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege.
tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 november 2024 in het geding tussen
opposant
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV.

Inleiding

1. Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd beslissen door het UWV op zijn bezwaar van 18 maart 2024 tegen het besluit van het UWV van 1 maart 2024 waarin de Ziektewetuitkering van opposant wordt beëindigd per 23 januari 2024, omdat hij geen contact heeft opgenomen met zijn (ex-)werkgever waardoor het UWV niet kan vaststellen of opposant nog arbeidsongeschikt is.
1.1.
Bij uitspraak van 19 november 2024 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en het UWV opgedragen om binnen vier maanden na de dag van verzending van de uitspraak (20 november 2024) alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken.
1.2.
Opposant heeft tegen de opgelegde nadere beslistermijn in deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank stelt vast dat het verzet niet gericht is tegen de gegrondverklaring van het beroep, maar tegen de opgelegde nadere beslistermijn van vier maanden.
3. De rechtbank dient, voordat tot een inhoudelijke beoordeling op het verzet kan worden gekomen, ambtshalve te beoordelen of opposant procesbelang bij deze procedure heeft. Procesbelang is het belang dat opposant heeft bij de uitkomst van de procedure.
4. De rechtbank stelt vast dat het UWV op 28 februari 2025 alsnog heeft beslist op het bezwaar van opposant. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat opposant bij een beoordeling van deze zaak geen belang meer heeft. Het verzet is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
5. Ondanks het voorgaande moet vervolgens worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan gelegen zijn in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de opposant is tegemoetgekomen, in welk geval, ook indien het beroep is ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk is. [1]
6. In de onderhavige zaak is het procesbelang hangende de verzetprocedure vervallen, doordat het UWV heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 19 november 2024 door binnen de daarin gestelde termijn alsnog een beslissing op bezwaar te nemen, maar niet doordat het UWV aan opposant tegemoet is gekomen wat betreft de lengte van de (opgelegde) beslistermijn.

Conclusies en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
8. Opposant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten in het verzet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 26 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 18 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE7797, rov. 2.2, CRvB 28 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA1703, rov. 2.3.2 en CRvB 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:296, rov. 2.2.