ECLI:NL:RBZWB:2025:168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
23/9803 en 23/9804
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van belanghebbende BV tegen de inspecteur van de belastingdienst, met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 22 september 2023. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 42.280 opgelegd over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021, en een tweede naheffingsaanslag van € 13.073 voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Daarnaast werden vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk € 21.140 en € 6.536. De rechtbank oordeelt dat het hoorrecht in bezwaar is geschonden, waardoor de uitspraken op bezwaar vernietigd moeten worden. De rechtbank concludeert dat de vergrijpboeten ten onrechte zijn opgelegd, omdat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat er sprake was van grove schuld aan de zijde van belanghebbende. De rechtbank vernietigt de boetebeschikkingen en oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9803 en 23/9804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] BV, statutair gevestigd te [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. A.J. de Ruiter),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 22 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 42.280 opgelegd over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021 (2018 – 2021). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 21.140 opgelegd en belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende ook een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 13.073 opgelegd over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 (2022). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 6.536 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikking ongegrond verklaard en de bezwaren van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaard. De inspecteur heeft de vergrijpboeten gehalveerd tot een bedrag van € 10.570 (2018 – 2021) respectievelijk € 3.268 (2022). De inspecteur heeft het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur: mr. C.M.F. Verhelpen, mr. R. van Heugden en mr. M.C.W. Hermes.

Beoordeling door de rechtbank

2. De naheffingsaanslagen omzetbelasting en bijbehorende belastingrentebeschikking zijn niet langer in geschil. Ze zijn wel in zoverre nog relevant dat het hoorrecht in bezwaar is geschonden. De rechtbank beoordeelt of de vergrijpboeten terecht en naar de juiste hoogte zijn vastgesteld en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten van bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Omdat het hoorrecht is geschonden moeten de uitspraken op bezwaar worden vernietigd. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de vergrijpboeten ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd en dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten van bezwaar. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende exploiteert een (schade)verzekeringsbedrijf. De activiteiten van belanghebbende bestaan (onder meer) uit (de bemiddeling bij) het afsluiten van (schade)verzekeringen en de afwikkeling van schade.
3.1.
[B.V. 1] houdt alle aandelen in belanghebbende. [B.V. 2] houdt 95,15% in [B.V. 1] [B.V. 2] houdt ook 100% van de aandelen in [B.V. 3] ( [B.V. 3] ).
3.2.
De onder 3 vermelde activiteiten van belanghebbende zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van (periodieke) aangiften voor de omzetbelasting.
3.3.
Belanghebbende en [B.V. 3] zijn gevestigd op dezelfde etage van een kantoorpand in [plaats] . Belanghebbende stelde tot 2022 (een deel) van haar eigen personeel ter beschikking aan [B.V. 3] voor het verrichten van financiële- en administratieve werkzaamheden. Dit personeel verzorgt ook de administratie van belanghebbende. Belanghebbende heeft met [B.V. 3] afgesproken dat (een gedeelte van) de personeelskosten van het door haar ter beschikking gestelde personeel worden doorbelast aan [B.V. 3] . [B.V. 3] heeft conform de afspraak hiervoor creditnota’s gemaakt (selfbilling). Op die nota’s staat omzetbelasting vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende die omzetbelasting op aangifte had moeten voldoen en dat zij dat niet heeft gedaan.
3.4.
Tot de stukken behoort een voorbeeld van de creditnota’s waar het om gaat. Die nota ziet er als volgt uit:
3.5.
De inspecteur heeft vragen gesteld over de aangifte omzetbelasting van [B.V. 3] over het eerste kwartaal 2022 en de aftrek van voorbelasting die is vermeld op de in 3.3 bedoelde creditnota’s. Naar aanleiding daarvan is een onderzoek gestart bij belanghebbende. De bevindingen zijn vastgelegd in een controlerapport dat op 6 januari 2023 aan belanghebbende is toegezonden.
3.6.
In het controlerapport concludeert de inspecteur dat belanghebbende ten onrechte geen omzetbelasting heeft voldaan over de facturen van [B.V. 3] voor zover die betrekking hebben op de doorbelaste personeelskosten. Daarom zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Tevens zijn vergrijpboeten aangekondigd van 50% van de nageheven omzetbelasting grond van art. 67f AWR
3.7.
De boetebeschikkingen zijn conform de bevindingen van de inspecteur in het controlerapport vastgesteld. Bij de uitspraken op bezwaar zijn de boeten gehalveerd, uitgaande van grove schuld.

Motivering

Hoorrecht
4. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een schending van het hoorrecht van artikel 7:5, eerste lid, onderdeel b, Awb, dat de beroepen in zoverre gegrond zijn en dat de uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd. Omdat beide partijen er voorkeur aan geven dat de rechtbank uitspraak doet, zal de rechtbank zelf in de zaken voorzien.
Vergrijpboeten
5. De inspecteur heeft op grond van artikel 67f AWR, in samenhang met paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, vergrijpboeten opgelegd van – uiteindelijk - 25% van de nageheven belasting omdat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten zou zijn dat de omzetbelasting die op aangifte moet worden voldaan, niet tijdig is betaald.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient begrepen te worden als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de omzetbelasting die in de tijdvakken gelegen in de perioden 2018 – 2021 en 2022 op aangifte moest worden voldaan niet is betaald.
5.2.
Van grove schuld is sprake indien de handelwijze van een belastingplichtige moet worden gekwalificeerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid.
5.3.
De inspecteur heeft de boeten in de uitspraken op bezwaar als volgt gemotiveerd:
“Dat omzetbelasting die in rekening is gebracht ook betaald moet worden is wel heel erg basaal en van algemene bekendheid. Evenals de omstandigheid dat wanneer de ene partij van het aftrekrecht gebruik maakt, de andere partij het bedrag moet betalen. Dat is immers inherent aan het systeem van de BTW. Dit doet des te meer opgeld nu degene die de aftrek genoten heeft en de belastingplichtige gelieerde ondernemingen zijn en zich zelfs van een gemeenschappelijke administratie bedienen. Op zijn minst had belanghebbende zijn administratieve organisatie dusdanig moeten inrichten dat de voorgevallen onjuistheden tijdig gesignaleerd kunnen worden. Dat de belastingplichtige de in het controlerapport omschreven, onjuistheden niet heeft onderkend, terwijl dat tijdig had kunnen en moeten gebeuren, getuigt van een ernstige slordigheid en/of lichtvaardigheid. Daarom ben ik van mening dat een boete op basis van grove schuld op zijn plaats is.”
5.4.
De rechtbank acht de inspecteur niet geslaagd in de op hem rustende last om te bewijzen dat sprake is van grove schuld. De rechtbank is het met de inspecteur eens dat belanghebbende zorgvuldiger om had moeten gaan met de selfbilling facturen, te meer nu dit bijzondere facturen zijn en deze facturen zijn opgesteld door de personen die ook de administratie van belanghebbende verzorgen. De rechtbank acht de onzorgvuldigheid van belanghebbende echter niet van dien aard en omvang dat deze grove schuld oplevert. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de selfbilling facturen, in de stroom van facturen die zij jaarlijks ontvangt en verwerkt, niet zijn opgevallen als bijzondere facturen en dat zij daarom op geen enkel moment erbij stil heeft gestaan dat zij de daarop vermelde omzetbelasting had moeten voldoen op aangifte. De rechtbank acht dat aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat nagenoeg alle activiteiten belanghebbende zijn vrijgesteld van omzetbelasting en het dus logisch is dat belanghebbende doorgaans niets doet met op (credit)facturen vermelde omzetbelasting. Dat belanghebbende niet heeft onderkend dat dit anders is voor wat betreft de doorbelaste personeelskosten op de creditfacturen van [B.V. 3] is weliswaar slordig maar naar het oordeel van de rechtbank geen in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Het voorgaande betekent dat de vergrijpboeten ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd en moeten worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. Daarom moeten de uitspraken op bezwaar betreffende de boeten en die boeten worden vernietigd. De uitspraken op bezwaar betreffende de omzetbelasting en de belastingrente moeten ook worden vernietigd omdat het hoorrecht is geschonden.
6.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. Bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken van belanghebbende samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers nagenoeg gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van deze zaken betrekking hadden op dezelfde materie en casuïstiek. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de aanwezigheid bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting, met een waarde per punt van € 907; en een factor 1 voor samenhang en een wegingsfactor 1). Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld of gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de daarbij vastgestelde rentebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.108;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2025 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.