ECLI:NL:RBZWB:2025:162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
BRE - 23 _ 3226, 23 _ 3227 en 24 _ 4220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen na vaststellingsovereenkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 januari 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016, 2017 en 2019 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende aanslagen opgelegd voor de jaren 2016 en 2017, waartegen belanghebbende bezwaar maakte. Op 31 december 2022 sloten belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst (VSO), waarbij belanghebbende zijn bezwaren tegen de aanslagen 2016 en 2017 introk. De inspecteur bevestigde deze intrekking, maar legde ook een nieuwe aanslag IB/PVV 2019 op, waartegen belanghebbende bezwaar maakte. De inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende volgens de inspecteur afstand had gedaan van het recht op bezwaar en beroep in de VSO.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen rechtsmiddelen meer kan aanwenden tegen de aanslagen IB/PVV 2016, 2017 en 2019, omdat de VSO bindend is. De rechtbank stelt vast dat de VSO geen bepalingen bevat die de geldigheid ervan afhankelijk maken van de betalingscapaciteit van belanghebbende. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn, wat betekent dat de aanslagen in stand blijven. De rechtbank is niet bevoegd om te oordelen over een eventuele betalingsregeling, aangezien dit een civiele kwestie betreft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3226, 23/3227 en 24/4220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016, 2017 en 2019.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 en 2017 opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente aan hem in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.2.
Belanghebbende en de inspecteur hebben op 31 december 2022 een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. Daarbij heeft belanghebbende (onder meer) zijn bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 ingetrokken. De inspecteur heeft de intrekking van deze bezwaren bij brief van 4 april 2023 aan belanghebbende bevestigd.
1.3.
Belanghebbende heeft op 2 juni 2023 een e-mail gestuurd aan de inspecteur met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. De inspecteur heeft deze e-mail doorgezonden aan de rechtbank om in behandeling te nemen als beroep.
1.4.
De inspecteur heeft een aanslag IB/PVV 2019 – conform het bepaalde in de VSO – aan belanghebbende opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende volgens de inspecteur in de VSO afstand heeft gedaan van het recht op bezwaar en beroep.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen – samen met het beroep van de echtgenote van belanghebbende met zaaknummer 24/4221 – op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van mr. [naam] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende rechtsmiddelen kan aanwenden tegen de aanslagen IB/PVV 2016, 2017 en 2019. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende geen rechtsmiddelen meer aanwenden tegen de aanslagen IB/PVV 2016, 2017 en 2019
.De beroepen zijn daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is gehuwd met [echtgenote] (de echtgenote).
3.1.
De inspecteur en belanghebbende hebben op 28 juni 2022 een compromisbespreking gehouden, waarbij afspraken zijn gemaakt over de omvang van het inkomen van belanghebbende in Nederland. De inspecteur heeft naar aanleiding van het compromisgesprek een formulier uitstel van betaling en een concept VSO naar belanghebbende gestuurd.
3.2.
Belanghebbende heeft bij e-mail van 14 juli 2022 een aangepaste versie van de concept VSO aan de inspecteur retour gestuurd en gemeld dat hij op dat moment niet beschikte over voldoende liquide middelen om de aanslagen te voldoen.
3.3.
Partijen hebben vervolgens over en weer gecorrespondeerd over (onder meer) de betaalcapaciteit van belanghebbende. Op 30 november 2022 heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de inspecteur.
3.4.
De inspecteur heeft op 30 november 2022 een herziene versie van de VSO aan belanghebbende toegestuurd. Belanghebbende heeft bij e-mail van 12 december 2022 een aangepaste versie daarvan aan de inspecteur retour gestuurd. In het e-mailbericht van 5 december 2022 staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“3) Uitstel van betaling.
Onder punt 5 concept VSO.
Wij hebben gesproken over de datum 1 maart 2023. Maar 31 maart 2023 past beter vanwege de kwartaal indeling die ook bij [bedrijf] doorwerkt.
Dat zijn de laatste en enige resterende opmerkingen. Graag verneem ik uw instemming zodat wij eea kunnen ondertekenen.”
3.5.
Bij het e-mailbericht van 13 december 2022 heeft de inspecteur een tweede herziene versie van de concept VSO aan belanghebbende toegestuurd. Belanghebbende gaat bij e-mail van 15 december 2022 akkoord met deze versie van de VSO. In het e-mailbericht van 15 december 2022 staat – voor zover hier van belang - het volgende:
“Na ampele overweging en intern beraad is besloten om de VSO te tekenen in de vorm zoals nu door u toegestuurd met een kleine opmerking.
Onder Feiten in paragraaf 4 wordt ineens op 2 plaatsen jaar 2015 genoemd terwijl dat jaar
definitief vaststaat en geen onderdeel uitmaakt van het geschil.
Graag aanpassen naar 2016 en dan ontvang ik van u graag de definitieve tekst zonder de
vermelding “CONCEPT” als watermerk.”
3.6.
De vaststellingsovereenkomst tussen belanghebbende en de inspecteur is op 31 december 2022 gesloten en door partijen ondertekend. De echtgenote van belanghebbende heeft de vaststellingsovereenkomst medeondertekend voor acceptatie van hetgeen is opgenomen onder paragraaf 4 van de VSO.
3.7.
In de VSO staat – voor zover hier van belang – het volgende:
5. Gevolgen
Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten de volgende fiscaalrechtelijke of civielrechtelijke gevolgen:
Partij B zal de definitieve aanslag IH/PVV van partij A over het 2016 als volgt vaststellen:
Belastbaar inkomen uit box 1: € 53.563
Belastbaar inkomen uit box 2: € 0
Belastbaar inkomen uit box 3: € 80.000 (€ 2.000.000 x 4%)
Partij B zal de definitieve aanslag IH/PVV van partij A over het 2017 als volgt vaststellen:
Belastbaar inkomen uit box 1: € 45.450
Belastbaar inkomen uit box 2: € 0
Belastbaar inkomen uit box 3: € 40.000 (€ 1.000.000 x 4%)
(…)
Partij B zal de definitieve aanslag IH/PVV van partij A over het jaar 2019 voor 1 oktober 2023 invoeren in het systeem, waarbij de aanslag als volgt wordt vastgesteld:
Belastbaar inkomen uit box 1: € 45.449
Belastbaar inkomen uit box 2: € 65.000
Belastbaar inkomen uit box 3: € 0”
En:
“8. Afstand van rechtsmiddelen
Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk
afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
De ondertekening van deze overeenkomst geldt als de schriftelijke intrekking door partij A
van de bezwaarschriften tegen de volgende belastingaanslagen:
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2016 met dagtekening 27 december 2019 en [aanslagnummer 1];
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2017 met dagtekening 30 oktober 2021 en [aanslagnummer 2];
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2018 met dagtekening 28 oktober 2022 en [aanslagnummer 3];
• definitieve aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen over het jaar
2018 met dagtekening 15 september 2022 en [aanslagnummer 4].
Ingeval een van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in
deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze
overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle
wettelijke mogelijkheden open.”
En:
12. Gevolgen niet nakomen overeenkomst
Ingeval een van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in
deze overeenkomst is afgesproken m.b.t. de heffingsaspecten heeft de andere partij de bevoegdheid ter zake van de in deze vaststellingsovereenkomst geregelde onderwerpen een afwijkend standpunt in te nemen. Het gevolg is dat voor beide partijen alle wettelijke
mogelijkheden openstaan zoals het opleggen van navorderingsaanslagen/ naheffingsaanslagen door partij B en het recht van partij A om tegen de opgelegde aanslagen in bezwaar te komen en beroep bij de rechter aan te tekenen. Indien partij A in gebreke blijft de aldus opgelegde (navorderings-)aanslagen binnen de daarvoor geldende betalingstermijn te voldoen, dan heeft partij B (de ontvanger) de bevoegdheid deze aanslagen middels de bevoegdheden die hem op basis van de Invorderingswet zijn toegekend in te vorderen.”

Motivering

Vooraf; 2016 en 2017
4. De inspecteur heeft de e-mail van belanghebbende van 2 juni 2023 met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 doorgestuurd naar de rechtbank om in behandeling te nemen als beroep. Dat heeft de inspecteur in beginsel ten onrechte gedaan. De inspecteur had deze e-mail moeten aanmerken als (tweede) bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 en eerst zelf op dit bezwaar moeten beslissen. Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de bezwaarfase kan worden overgeslagen (prorogatie). Dat betekent dat de rechtbank kan oordelen over het beroep met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017.
VSO
4.1.
Belanghebbende stelt dat het box 2-inkomen en het box 3-inkomen voor de jaren 2016, 2017 en 2019 te hoog is vastgesteld. Volgens belanghebbende is de VSO niet langer bindend en kan de rechtbank de hoogte van het box 2-inkomen en het box 3-inkomen dus beoordelen. Aan zijn stelling dat de VSO niet langer bindend is, legt belanghebbende – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag dat hij de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 niet kan betalen en dat de VSO bij afwezigheid van betalingscapaciteit zijn geldigheid verliest. Daarnaast voert belanghebbende aan dat de jurisprudentie over box 3 en een na ondertekening van de VSO gepubliceerd kennisgroepstandpunt (KG:003:2023:8) ervoor zorgen dat de in de VSO gemaakte afspraken niet langer geldig zijn. De VSO heeft op basis van paragraaf 12 zijn geldigheid verloren, omdat belanghebbende door de aanslagen niet te betalen zich niet houdt aan hetgeen in de VSO is afgesproken, aldus belanghebbende.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de VSO voor de jaren 2016, 2017 en 2019 bindend. Uit de VSO en uit de daaraan voorafgaande correspondentie volgt niet dat de betaling of de betalingscapaciteit van belanghebbende een constitutief vereiste is geweest voor de totstandkoming van de VSO en ook niet dat bij het ontbreken van betalingscapaciteit of het niet betalen van de aanslagen de VSO zijn geldigheid verliest. De VSO bevat geen bepalingen op basis waarvan de VSO eenzijdig kan worden ontbonden vanwege het ontbreken van betalingscapaciteit bij belanghebbende of het niet betalen van de aanslagen. Verder geldt dat na de VSO gewezen jurisprudentie of een door de belastingdienst ingenomen kennisgroepstandpunt geen afbreuk doet aan de geldigheid van de VSO. [1] In de VSO is ook geen voorbehoud gemaakt voor toekomstige jurisprudentie of kennisgroepstandpunten die invloed hebben op de gemaakte afspraken.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat in paragraaf 8 van de VSO is opgenomen dat belanghebbende afstand doet van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter. Aangezien de VSO bindend is, is ook die paragraaf bindend. Dat betekent dat belanghebbende niet meer kan opkomen tegen de aanslagen IB/PVV 2016, 2017 en 2019.
4.4.
Omdat belanghebbende geen rechtsmiddelen meer kan aanwenden tegen de aanslagen IB/PVV 2016, 2017 en 2019, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de hoogte van het box 2-inkomen en het box 3-inkomen voor 2016, 2017 en 2019. De beroepen zijn daarom ongegrond. De rechtbank is niet bevoegd te oordelen over de mogelijkheid van een betalingsregeling. Bij een eventuele procedure daarover is de civiele rechter bevoegd.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV 2016, 2017 en 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen in stand blijven.
5.1.
Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om te oordelen over een betalingsregeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 14 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7:902 van het Burgerlijk Wetboek.