In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 2 april 2024. Dit bezwaar was gericht tegen de beslissing van 23 februari 2024, waarin het UWV mededeelde dat de Ziektewet-uitkering van eiser per 22 februari 2024 niet meer zou worden uitbetaald. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden, aangezien het UWV uiterlijk op 16 augustus 2024 had moeten beslissen. Eiser heeft het UWV op 19 augustus 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het UWV alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat, gezien de omstandigheden, een termijn van drie maanden voor het UWV redelijk is. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten, en het UWV moet het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.