ECLI:NL:RBZWB:2025:1549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11430720 AZ VERZ 24-81 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet van een werknemer in de groentehandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2025 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet van een werknemer, [de werknemer], door zijn werkgever, [de werkgever]. De werknemer was sinds 1 september 2022 in dienst als Key Accountmanager en later als Teamlead Daytrade. Op 7 november 2024 werd hij op staande voet ontslagen vanwege vermeende ongeoorloofde crediteringen aan klant [bedrijf 2]. De werkgever stelde dat de werknemer zonder toestemming van zijn leidinggevenden grote bedragen had gecrediteerd, wat leidde tot een aanzienlijke schade voor het bedrijf. De werknemer voerde verweer en betwistte de dringende reden voor zijn ontslag, stellende dat hij handelde in het belang van de werkgever en dat de crediteringen niet heimelijk waren. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden en dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter wees de verzoeken van de werkgever tot schadevergoeding en beslagkosten af en veroordeelde de werkgever in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11430720 \ AZ VERZ 24-81
Beschikking van 7 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V .,
handelend onder de naam [de werkgever] ,
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [de werkgever] ,
gemachtigde: mr. S.A.A. Labee,
tegen
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. R. de Rijk.

1.De zaak in het kort

1.1.
[de werkgever] heeft [de werknemer] op staande voet ontslagen. In deze zaak vraagt [de werkgever] om voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet is geëindigd met vergoedingen (gefixeerde schadevergoeding, schadevergoeding en beslagkosten). [de werknemer] voert verweer tegen het ontslag op staande voet en de vergoedingen. [de werkgever] krijgt van de kantonrechter ongelijk.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met productie 1 tot en met 15;
- het verweerschrift met producties A tot en met C.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025 te Breda gelijktijdig met de behandeling van het verzoekschrift van [de werknemer] tegen [de werkgever] [de werknemer] (zaaknummer 11475264 \ AZ VERZ 25-1). Hetgeen in die zaak aan stukken is overgelegd en ter zitting is aangevoerd, wordt geacht ook in deze zaak in het geding en naar voren te zijn gebracht omdat partijen over en verwijzen naar hun stukken in de andere zaak.
2.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden voor het treffen van een regeling. De gemachtigde van [de werknemer] heeft vervolgens bij e-mail van 28 januari 2025 laten weten dat er geen regeling is bereikt. De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[de werkgever] is een onderneming die zich bezig houdt met de teelt, handel en productie van groente.
3.2.
Per 1 september 2022 is [de werknemer] , geboren op [geboortedag] 1987, bij [de werkgever] in dienst getreden als Key accountmanager voor 38 uur per week te [plaats 2] . Op de gesloten arbeidsovereenkomst is de Cao voor de Groothandel in Groenten en Fruit (hierna: cao) van toepassing.
3.3.
Sinds september 2023 vervulde [de werknemer] de functie Teamlead Daytrade tegen een laatstelijk per 1 januari 2024 verhoogd loon van € 6.737,58 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Vanwege tevredenheid van [de werkgever] over de werkzaamheden van [de werknemer] ontving hij in 2024 een bonus over 2023.
3.4.
[de werknemer] was in zijn functie van Teamlead Daytrade verantwoordelijk voor een team van twee accountmanagers en daarnaast verantwoordelijk voor ongeveer 40 klanten en indirect voor ongeveer 100 klanten. Hij was in zijn eerdere functie van Key Accountmanager verantwoordelijk voor ongeveer 20 klanten. De direct leidinggevende van [de werknemer] was de heer [leidinggevende 1] (hierna: [leidinggevende 1] ) en diens leidinggevende was mevrouw [leidinggevende 2] (hierna: [leidinggevende 2] ).
3.5.
In het kwaliteitshandboek van [de werkgever] is over creditering van goederen het volgende vermeld:
“(…)Melding aan productverantwoordelijke
Om er voor te zorgen dat de productverantwoordelijke op de hoogte is van de problemen en eventuele kosten moet er altijd een proforma van de credit order worden afgetekend. (…) Wanneer het totale bedrag lager is dan € 1.000,- dan kan de afgetekende proforma worden ingeleverd bij het hoofd van de afd. Commerciële Binnendienst (in het bakje ‘goed te keuren credits’), bij vergoedingen van een bedrag groter dan € 1.000,- is eerst een handtekening van de Commercieel manager nodig en wordt daarna ingeleverd met twee handtekeningen bij het hoofd van de afd. Commerciële Binnendienst (in het bakje ‘goed te keuren credits’).(…)
Melding aan QC
Indien de productverantwoordelijke het noodzakelijk acht, wordt er melding gemaakt bij afd. QC van de problemen die zijn geconstateerd bij de klant om eventuele herhaling of verdere problemen te voorkomen.
Verwerking credit order
Na goedkeuring van de Commercieel manager of het hoofd van de afd. Commerciële binnendienst wordt de creditorder afgewerkt en afgerond. (…)”
3.6.
Op 9 juli 2024 heeft [de werknemer] een half jaarlijks evaluatiegesprek gevoerd met [leidinggevende 1] en in het verslag ervan is onder de kop ‘Evaluatie afgelopen half jaar’ bij ‘aanvulling medewerker’ vermeld:
“Ik loop op mijn tandvlees en ben einde van elke week op. Er worden weken van gemiddeld 55-60 uur (contract spreekt van 38 uur) gemaakt. (…) Mijn energie is op aan het raken en dit gaat in een rap tempo. (…)”Bij ‘aanvulling Leidinggevende(n)’ is vermeld:
“(…) Je hebt teveel op je bord en stoot moeilijk iets af. (…)”
3.7.
Een klant van [de werknemer] was [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] was een afnemer van zogenoemde categorie 2 producten [1] , die niet voldoen aan de normale kwaliteitseisen (categorie 1) en de afspraak was dat [bedrijf 2] alle categorie 2 producten van [de werkgever] diende af te nemen. Vanaf 1 april 2024 hanteerde [de werkgever] met [bedrijf 2] strikt een vaste prijs van € 0,35 per kg. Voor 1 april 2024 werden door [de werkgever] aan [bedrijf 2] (lagere) prijzen berekend op basis van partij- en productniveau.
3.8.
[de werknemer] heeft in 2024 van week 15 (de week vanaf 8 april) tot en met week 42 (de week vanaf 14 oktober) crediteringen voor [bedrijf 2] verricht in het programma Green Commerce door die te boeken als “totaalcredits” per week met de kostencomponent “Sel. Ompakken/selectie i.v.m. kwaliteit” (hierna Sel).
3.9.
[de werknemer] heeft de voornoemde crediteringen verricht na e-mails van [bedrijf 2] waarin verzocht is om creditering. Bij de e-mails was de orderbevestiging gevoegd waarop gemarkeerd is aangegeven welke producten niet goed zijn en vrijwel steeds handgeschreven is vermeld: het creditbedrag voor het product, de transport- en/of stortkosten met het opgetelde totale creditbedrag. [de werknemer] verzond de aangemaakte crediteringen tot 1 oktober 2024 aan de afdeling Customer Service en vanaf 1 oktober 2024 aan de afdeling Finance die vervolgens de creditfacturen verzond.
3.10.
Op 6 november 2024 heeft [de werknemer] met [leidinggevende 2] en de heer [naam] (Chief Financial Office) een gesprek gehad over de crediteringen voor klant [bedrijf 2] . Na afloop van het gesprek is [de werknemer] geschorst omdat hij op ongeoorloofde en structurele wijze grote geldelijke voordelen zou hebben verschaft aan in ieder geval [bedrijf 2] .
3.11.
Bij brief van 6 november 2024 heeft [de werkgever] de schorsing aan [de werknemer] bevestigd en [de werknemer] de gelegenheid gegeven om een aanvullende verklaring af te leggen op het kantoor van [de werkgever] te [plaats 2] op 7 november 2024 om 14.00 uur.
3.12.
[de werknemer] is op 7 november 2024 niet bij [de werkgever] verschenen. Dit, nadat de gemachtigde van [de werknemer] bij e-mail van 7 november 2024 aan [de werkgever] had medegedeeld te zijn verhinderd op 7 november 2024, dat daarom het gesprek geen doorgang kon vinden en ook bezwaar had gemaakt tegen de schorsing.
3.13.
Bij brief van 7 november 2024 is [de werknemer] door [de werkgever] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is (onder meer) het volgende vermeld:
"(…)
Gisteren en vandaag hebben we nader onderzoek ingesteld naar uw communicatie via app en e-mail – intern met uw leidinggevende(n) en in dit kader relevante functionarissen en extern met de betrokkenen binnen [bedrijf 2] – heeft het onderstaande bevestigd.
Uit dit onderzoek komen de volgende bevindingen/vaststellingen naar voren:
  • We hebben vastgesteld dat over de periode van week 15 t/m week 42 van dit jaar u op een omzet van € 575.000 (exclusief BTW) kortingen gegeven heeft/creditteringen heeft toegepast (veel lange tijd na de levering) van in totaal € 396.000,- (69% van de omzet) zonder dat daarvoor een redelijke verklaring is.
  • We hebben vastgesteld dat u kortingen / het honoreren van crediteringsverzoeken niet heeft afgestemd met uw leidinggevenden ( [leidinggevende 1] , [leidinggevende 2] ) en daarvoor ook geen toestemming heeft gevraagd;
  • We hebben ook in het nadere onderzoek vastgesteld dat u op aangeven van [bedrijf 2] BV creditteringen heeft doorgevoerd zonder enige vorm van controle (te doen plaatsvinden) op juistheid door u op het geclaimde. Tevens hebben we vastgesteld dat u de verzoeken van [bedrijf 2] structureel over de gehele periode heeft gehonoreerd - zonder zelf enige controle toe te passen op de juistheid van het gestelde.
  • We hebben vastgesteld dat u de creditteringen, zonder toestemming van /afstemming met uw manager, via een door u zelf bedacht proces heeft verwerkt en dat vervolgens door de financiële administratie is verwerkt. Ten gevolge van deze afwijkende handelwijze zijn er langere tijd geen signalen naar het management of naar de controlling afdeling gegaan. Via het door u gehanteerde crediteringsproces wordt dit niet zichtbaar in het verkoopresultaat.
  • We hebben in het nadere onderzoek opnieuw vastgesteld dat u daarover ook geen inhoudelijk contact hebt gehad dan wel hebt geëscaleerd met de verscoördinatoren /kwaliteitsmedewerkers of diens leidinggevende om hetgeen door [bedrijf 2] ten aanzien van de (kwaliteit van de) leveringen is gesteld te (kunnen) checken.
Samenvattend constateren wij het volgende:
  • U hebt op structurele en ongeoorloofde wijze gehandeld richting [bedrijf 2] , vanaf week 15 dit jaar.
  • U hebt eigenhandig op eigen houtje zonder deugdelijke reden enorme bedragen gecrediteerd, voor een totale som van (thans bepaald) op € 396.000,-
  • U hebt een ongeoorloofd/afwijkend crediteringsproces gebruikt voor de creditteringen van [bedrijf 2] terwijl u weet dat er een formeel crediteringsproces is.
  • U hebt de belangen van [de werkgever] niet behartigd met als gevolg een enorme benadeling voor ons bedrijf.
(…)
Gezien uw in onze ogen volstrekt ongeoorloofde handelswijzen, zoals hiervoor beschreven, is door [de werkgever] besloten u per heden met onmiddellijke ingang te ontslaan.
Voornoemde omstandigheden leveren zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang een dringende reden op voor ontslag op staande voet.
(…)”
3.14.
Bij e-mail van 22 november 2024 heeft de gemachtigde van [de werknemer] bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en (onder meer) betwist dat er sprake is van een dringende reden.
3.15.
[de werkgever] heeft op 19 november 2024 conservatoir beslag gelegd op de woning van [de werknemer] in verband met een vordering van € 338.985,00 gegrond op onterechte crediteringen aan klant [bedrijf 2] .
3.16.
[de werkgever] is overgenomen door een andere onderneming met een nieuwe directie. Ook [leidinggevende 1] is niet meer werkzaam bij [de werknemer] .

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[de werkgever] verzoekt de kantonrechter om:
primair
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens (een) dringende reden(en) op 7 november 2024 is geëindigd;
[de werknemer] wordt veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 11.903,06 bruto aan [de werkgever] vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2024;
[de werknemer] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 338.985,00 aan [de werkgever] , althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift;
subsidiair
in het geval de arbeidsovereenkomst niet wegens dringende reden(en) is geëindigd, de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden;
Primair en subsidiair
[de werknemer] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 3.166,24;
[de werknemer] te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
4.2.
[de werkgever] legt aan haar verzoeken – samengevat – ten grondslag dat [de werknemer] terecht op staande voet is ontslagen. Zij stelt dat [de werknemer] ten onrechte kortingen heeft verleend aan [bedrijf 2] met crediteringen. De wijze van crediteren, wekelijks met de kostencomponent Sel, was volgens [de werkgever] niet zichtbaar in het verkoopresultaat van [de werkgever] en niet volgens het geldende crediteringsproces dat [de werknemer] wel bij andere klanten volgde. [de werkgever] stelt dat de crediteringen zonder toestemming van leidinggevenden zijn gedaan, er geen bijeenkomsten zijn geweest over crediteringen en de afdeling Customer Service/Finance niet controleert op de inhoud. [de werkgever] stelt dat [de werknemer] bevoegd was om creditnota’s aan te maken, maar alleen als daar een goede reden voor was. [de werkgever] stelt dat [de werknemer] de crediteringsverzoeken van [bedrijf 2] pas weken na uitlevering van goederen heeft gedaan, hij die zonder enige onderbouwing nooit had mogen doorvoeren; hij kon de crediteringen niet zonder (kwaliteits)controle verlenen. [de werkgever] stelt dat 55% van de gefactureerde omzet als korting is gecrediteerd aan [bedrijf 2] , terwijl bij de andere afnemer [ bedrijf 3] (hierna: [ bedrijf 3] ) die dezelfde klasse 2 afneemt maar 2% is gecrediteerd. [de werkgever] stelt dat de klasse II voorraad dagelijks werd gekeurd door de afdeling QC en het gezien de korte tijdspanne van levering vrijwel onmogelijk is dat de kwaliteit in die periode significant verslechtert; [de werknemer] heeft ten aanzien van [bedrijf 2] geen enkele kwaliteitsmelding gedaan aan de afdeling QC. Volgens [de werkgever] was door de lage prijs aan [bedrijf 2] het risico op mindere producten al verdisconteerd in de prijs en heeft [de werknemer] met de crediteringen de belangen van [de werkgever] niet in acht genomen wat in strijd is met de cao. [de werkgever] stelt dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven omdat de crediteringen niet zichtbaar waren en deze pas bij budgetcontrole (waarbij verschillende grootboekrekeningen werden vergeleken) in de tweede helft van oktober 2024 zijn gesignaleerd en erna onderzoek heeft plaats gevonden. Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is [de werknemer] volgens [de werkgever] de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd die over de periode van 7 november 2024 tot en met 31 december 2024 neerkomt op een bedrag van € 11.903,06 bruto. Daarnaast stelt [de werkgever] dat [de werknemer] met de crediteringen bewust roekeloos heeft gehandeld en de schade ex artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (BW) ter hoogte van de onterechte crediteringen van € 338.985,00 exclusief btw, dient te vergoeden. Daarnaast stelt [de werkgever] dat [de werknemer] de kosten van het conservatoire beslag van € 3.166,24 dient te vergoeden omdat het beslag niet onnodig, onrechtmatig of nietig is. Als geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst niet wegens een dringende reden is geëindigd, verzoekt [de werkgever] ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond, g-grond, h-grond of i-grond.
4.3.
[de werknemer] voert verweer en verzoekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [de werkgever] in het verzoek tot schadevergoeding alsmede de verzochte beslagkosten en gefixeerde schadevergoeding af te wijzen, met veroordeling van [de werkgever] in de kosten van de procedure.
4.4.
[de werknemer] voert als verweer – samengevat – aan dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven omdat de verwijten in de brief van 7 november 2024 feitelijk onjuist zijn en geen dringende reden opleveren. [de werknemer] voert aan dat in een meeting vooraf aan week 15 van 2024 met [leidinggevende 1] en [leidinggevende 2] het wekelijks crediteren met totaalcredits aan de orde is gekomen en [leidinggevende 1] voor week 15 van 2024 mondeling heeft toegezegd dat dit mocht van de directie. [de werknemer] voert aan geen concrete instructie te hebben gekregen hoe de totaalcredits moesten worden verwerkt in het systeem Green Commerce, maar dat ze daarin zichtbaar waren en de credits door de afdeling Finance werden geaccordeerd en definitief gemaakt. [de werknemer] voert aan dat er in de praktijk niet volgens het beleidshandboek werd gewerkt en geen enkele pro forma creditnota door de productverantwoordelijke werd afgetekend. Volgens hem zijn credtis boven de € 1.000,00 nooit ondertekend door de commercieel manager(s) en is er geen bakje goed te keuren credits. [de werknemer] voert aan dat de crediteringen onderdeel van zijn werk waren en hij op basis van door [bedrijf 2] aangeleverd fotomateriaal is uitgegaan van de slechte kwaliteit en dat mindere kwaliteit inherent is aan categorie 2 producten. [de werknemer] voert aan dat hij door de hoge werkdruk, waarbij hij standaard een werkweek had van 55 a 60 uur, keuzes moest maken en bij weigering van [bedrijf 2] vanwege de kwaliteit er geen andere optie was dan retourladen en afstorten als afval wat een nog grotere afschrijving voor [de werkgever] betekende. Van een onafhankelijke en nauwkeurige kwaliteitscontrole van de afdeling QC van [de werkgever] was volgens [de werknemer] geen sprake. [de werknemer] voert aan dat de arbeidsovereenkomst niet onverwijld is opgezegd omdat [de werkgever] al langer op de hoogte was van de wijze van creditering en ook de mededeling van het ontslag op staande voet niet onverwijld aan hem is gedaan. Hij stelt ook dat [de werkgever] diende te volstaan met een minder zware maatregel en geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. [de werknemer] stelt dat [de werkgever] ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een vordering ex artikel 7:661 BW niet met een verzoekschrift kan worden ingeleid omdat het geen nevenvordering in de zin van artikel 7:686a lid 3 BW betreft. Subsidiair betwist [de werknemer] bewust roekeloos te hebben gehandeld en hij betwist beslagkosten verschuldigd te zijn. [de werknemer] voert aan alleen in het belang van [de werkgever] het hebben gehandeld en hij op geen enkele wijze is bevoordeeld door [bedrijf 2] . [de werknemer] berust in het ontslag op staande voet, waardoor volgens hem niet wordt toegekomen aan het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding.
4.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

Ontslag op staande voet

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [de werknemer] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen.
5.2.
[de werkgever] heeft [de werknemer] op 7 november 2024 op staande voet ontslagen. Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een
dringende redenis en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden onverwijld heeft opgezegd onder onverwijlde mededeling van die dringende reden aan de werknemer. [2]
5.3.
Uit de wet volgt dat als dringende reden beschouwd worden zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [3]
5.4.
Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij worden ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben, betrokken. Ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
5.5.
Uit de ontslagbrief van 7 november 2024 blijkt de door [de werkgever] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden. Die houdt kort gezegd in: het op heimelijke wijze en niet volgens de regels doen van crediteringen voor [bedrijf 2] zonder dat er een deugdelijke reden voor is.
heimelijk crediteren
5.6.
Het verwijt van [de werkgever] dat [de werknemer] heimelijk crediteringen verrichtte ten aanzien van [bedrijf 2] is niet onderbouwd en komt niet naar voren uit de stukken. [de werknemer] heeft steeds op dezelfde wijze crediteringen gemaakt via het boekhoudsysteem Green Commerce. [de werknemer] heeft onweersproken gesteld dat de crediteringen zichtbaar waren in het systeem onder de kop krediet en dan te zien was wat er gefactureerd is en wat er gecrediteerd is en ook of er nog facturen/credits definitief gemaakt moeten worden. De kantonrechter begrijpt dat de crediteringen niet zichtbaar waren in de verkooprapportages, maar daarmee kan niet worden geconcludeerd dat het handelen van [de werknemer] heimelijk was. Daarnaast zijn de creditorders steeds ingediend bij de afdeling Customer Service/Finance die de crediteringen verder heeft afgewikkeld door het versturen van creditfacturen. Het crediteren heeft [de werknemer] daarom niet buiten de afdeling om en/of heimelijk gedaan.
Niet volgens de regels
5.7.
Vast staat dat [de werknemer] eigenhandig crediteringen mocht doen en dit tot zijn functie behoorde. [de werkgever] verwijt [de werknemer] de crediteringen niet volgens de regels te hebben verricht.
5.8.
Er is een handboek met een omschrijving van de wijze waarop crediteringen mochten worden uitgevoerd. Volgens het handboek werden crediteringen boven de € 1.000,00 voorzien van twee handtekeningen, namelijk van de productverantwoordelijke en de commercieel manager, per regel per product ingediend bij de afdeling commerciële binnendienst in een bakje goed te keuren credits om te verwerken. Ter zitting heeft [de werkgever] aangegeven dat er niet altijd een handtekening en een bakje is. De praktijk was dus dat het handboek niet gevolgd werd. Verder is niet gesteld of gebleken dat [de werkgever] het crediteringsbeleid duidelijk uitdroeg binnen het bedrijf. Hierdoor kan [de werkgever] het enkele feit dat [de werknemer] het handboek niet heeft gevolgd niet aan hem tegenwerpen.
5.9.
Vast staat dat er per 1 april 2024 een andere werkwijze gold voor [bedrijf 2] . Voorheen gold er een verschillende prijs per product, terwijl er vanaf 1 april 2024 een vaste prijs voor alle producten van € 0,35 per kg gold. [de werknemer] heeft uitgelegd crediteringen op de facturen van [bedrijf 2] vanaf 1 april 2024 eens per week met een totaalbedrag te hebben verricht in het systeem omdat het hem veel tijd scheelde dat niet per regel (per product) te doen. Hij gebruikte bij de creditering de code Sel – dat een algemene kostencomponent is – in plaats van een productartikel. Hierdoor was de creditering niet zichtbaar in het systeem als gekeken werd naar het verkoopresultaat. Deze in de ogen van [de werkgever] foutieve wijze van afboeking komt eerder neer op slecht functioneren en in het geval [de werknemer] geen toestemming had van zijn leidinggevende tot het doen van totaalcredits per week op verwijtbaar handelen van [de werknemer] , maar niet gezegd kan worden dat het een dringende reden oplevert om hem op staande voet te ontslaan. [de werkgever] had [de werknemer] moeten aanspreken tot verbetering of een andere minder ingrijpende maatregel moeten nemen zoals het geven van een schriftelijke waarschuwing. Bij het voorgaande weegt mee dat de afdeling Customer Service/Finance met inboeken had kunnen zien dat [de werknemer] een andere code gebruikte bij het crediteren en dat had [de werkgever] ook kunnen zien bij controle ten aanzien van [bedrijf 2] . [de werkgever] voert aan dat Customer Service/Finance niet controleerde omdat er goedkeuring was met een handtekening van de commercieel manager. In de praktijk was er echter geen handtekening en geldt dat de afdeling Customer Service/Finance niet volgens het beleidsboek handelde waardoor niet gezegd kan worden dat Customer Serivce/Finance geen blaam treft. Verder heeft [de werknemer] onweersproken gesteld dat de afdeling Customer Service/Finance de betalingen en credits afboekte op factuurnummer.
5.10.
[de werkgever] verwijt [de werknemer] dat hij het groot aantal crediteringen niet besproken heeft met zijn leidinggevende. Dit heeft [de werknemer] onvoldoende betwist. Wel heeft [de werknemer] als reden daarvan onweersproken gesteld dat categorie 2 niet zijn hoofdwerk is, hij tot over zijn oren in het werk zat en hij zijn leidinggevenden niet iedere dag zag. Dat er sprake was van een hoge werkdruk blijkt uit het overgelegde functioneringsverslag. De kantonrechter is van oordeel dat een hoge werkdruk [de werknemer] er niet van mocht weerhouden het grote aantal verzoeken tot creditering bij zijn leidinggevende te melden. Er is echter geen sprake van een situatie dat [de werknemer] de crediteringen uit het zicht wilde houden waardoor dit nalaten van [de werknemer] geen dringende reden oplevert.
5.11.
[de werkgever] verwijt [de werknemer] dat hij geen melding heeft gedaan aan de afdeling QC na iedere klacht van [bedrijf 2] over de kwaliteit. In het handboek is hierover echter geen verplichting opgenomen en nergens uit blijkt dat [de werknemer] hiertoe op andere wijze is verplicht. De e-mail van 11 april 2024 (productie B van de zijde van [de werknemer] ) waar [de werkgever] naar verwijst, is tussen [leidinggevende 1] en [leidinggevende 2] en daaruit blijkt niet dat de instructie aan [de werknemer] is gegeven om na iedere klacht over kwaliteit de afdeling QC in te schakelen. Op dit punt is daarom geen sprake van foutief handelen van [de werknemer] .
Zonder deugdelijke reden
5.12.
[de werkgever] verwijt [de werknemer] dat hij zonder deugdelijke reden heeft gecrediteerd omdat de producten op de dag van verkoop nog zijn gekeurd volgens de KCB normen [4] en daaruit volgt dat categorie 2 producten van slechte kwaliteit niet geleverd worden. [de werknemer] erkent dat categorie 2 producten op de dag van verkoop steekproefsgewijs gekeurd zijn. Dat neemt niet weg dat er alsnog sprake kan zijn van slechte kwaliteit waarover de afnemer kan reclameren. [bedrijf 2] heeft dit ook gedaan. Uit het door [de werkgever] overgelegde overzicht van crediteringen voor [bedrijf 2] (productie 5 verzoekschrift) blijkt dat verzoeken tot creditering pas weken na de levering werden ingediend. Ten aanzien hiervan heeft [de werknemer] gesteld dat reclamaties altijd veel eerder (binnen 24 uur na levering) telefonisch of per Whatsapp werden gedaan aan hem en de schriftelijke crediteringsverzoeken later binnenkwamen. [de werkgever] heeft deze stelling onvoldoende betwist. [de werkgever] heeft ter zitting aangegeven dat [bedrijf 2] aan haar heeft verklaard:
“wij meldden dat kwaliteit niet goed was en dat het dan goed werd gekeurd”.Dat wijst naar het oordeel van de kantonrechter op een eerdere afzonderlijke melding van [bedrijf 2] over de kwaliteit omdat niets gezegd wordt over creditering en in de e-mails slechts wordt gezegd
“creditering aub”en
“zie bijlage”. Daarbij komt dat [de werkgever] de beschikking heeft over de werktelefoon van [de werknemer] en op basis daarvan, of in ieder geval op basis van de rekening van die telefoon, had kunnen aantonen welk contact er tussen [de werknemer] en [bedrijf 2] is geweest, hetgeen zij niet heeft gedaan. Hierdoor wordt ervan uit gegaan dat meldingen over kwaliteit telefonisch al snel na levering werden gedaan.
5.13.
[de werknemer] stelt dat [bedrijf 2] de crediteringen verzocht vanwege slechte kwaliteit van producten en dat onderbouwde door foto’s die hij per Whatsapp of per mail kreeg of dat hij langsging bij [bedrijf 2] die vlakbij gevestigd was. Uit het door [de werkgever] overgelegde overzicht van crediteringen blijkt dat bij de eerste facturen een omschrijving is gegeven waarom er gecrediteerd dient te worden, maar dit volgt niet of nauwelijks uit de andere facturen. Wellicht was [de werknemer] te makkelijk van vertrouwen jegens [bedrijf 2] en had hij in gevallen meer onderbouwing moeten vragen. Dit zou ook eerder neerkomen op slecht functioneren en mogelijk verwijtbaar handelen, maar levert geen dringende reden op. Er is namelijk sprake van een productgroep die door [de werkgever] niet meer verhandeld kon worden en bij afkeuring door [bedrijf 2] naar de stort moest. [de werknemer] heeft aangegeven dat hij er gezien zijn drukke takenpakket niet teveel energie in wilde steken om de door [bedrijf 2] afgekeurde producten weer retour te laden, omdat er dan (ook) transport- en stortkosten gemaakt moesten worden en/of er een keurmeester naar toe moest worden gestuurd. Uit efficiency koos [de werknemer] ervoor te crediteren waarbij [bedrijf 2] zelf afstortte.
5.14.
[de werkgever] wijst nog op de andere categorie 2 afnemer, [ bedrijf 3] , die veel minder crediteringen had, namelijk 2% gemiddeld terwijl [bedrijf 2] soms wel 55% wilde crediteren. Zoals [de werknemer] stelt, kan uit dat verschil niet de conclusie worden getrokken dat crediteringsverzoeken van [bedrijf 2] ongefundeerd waren. Het andere bedrijf nam namelijk minder volumes af van [de werkgever] en [de werkgever] had daar ook een andere prijsafspraak mee. Omdat bij [bedrijf 2] sprake was van een hogere prijs sinds week 15 van 2024 kan dat reden zijn dat zij kritischer naar het product is gaan kijken en daarom eerder klachten over kwaliteit heeft ingediend.
5.15.
[de werkgever] verwijt [de werknemer] dat hij haar belangen niet heeft behartigd. Dit verwijt acht de kantonrechter onterecht. [de werknemer] had anders moeten handelen met de wijze van crediteren, maar gezien de drukke omstandigheden en het gebrek aan alternatieve afzet van categorie 2 producten kan niet worden gezegd dat hij de belangen van [de werkgever] niet heeft behartigd. Bovendien stelt [de werkgever] zelf dat niet is gebleken dat [de werknemer] zich op een of andere manier heeft bevoordeeld ten koste van [de werkgever] .
Conclusie
5.16.
Op grond van het voorgaande leveren de verwijten over het afboeken van crediteringen, het niet melden van de veelheid van crediteringen aan de leidinggevende en wijze van onderbouwen door [bedrijf 2] afzonderlijk onvoldoende op voor een dringende reden. Maar ook samen zijn ze onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. [de werkgever] kon volstaan met een minder zwaar middel dan een ontslag op staande voet, wat een ultimum remedium is. Bij het voorgaande weegt ook mee de omstandigheden waaronder het handelen van [de werknemer] heeft plaatsgevonden en waar [de werkgever] te weinig gewicht aan heeft toegekend. De vraag of tevens onverwijld opgezegd is (onder onverwijlde mededeling van de daarvoor gehanteerde reden), hoeft gelet op het ontbreken van een voldoende dringende reden geen bespreking meer.
5.17.
De door [de werkgever] verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 7 november 2024 wegens een dringende reden is geëindigd, zal worden afgewezen. De arbeidsovereenkomst is enkel beëindigd omdat [de werknemer] heeft berust in het ontslag op staande voet. Hierdoor is de voorwaarde van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet ingetreden, zodat daarop geen beslissing hoeft de volgen.
Gefixeerde schadevergoeding
5.18.
De door [de werkgever] verzochte gefixeerde schadevergoeding zal worden afgewezen omdat [de werknemer] geen dringende reden heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan.
Schadevergoeding
5.19.
Ter zitting heeft [de werknemer] aangegeven dat hij zich ten aanzien van de verzochte schadevergoeding niet langer op niet-ontvankelijkheid van [de werkgever] beroept. De kantonrechter acht [de werkgever] ook ontvankelijk omdat de verzochte schadevergoeding bij verzoekschrift kan worden ingediend. Dit omdat de veroorzaakte schade verband houdt met het gegeven ontslag op staande voet en de verzochte gefixeerde schadevergoeding.
5.20.
De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is voor die schade niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. [5]
5.21.
[de werkgever] beroept zich op bewust roekeloos handelen van [de werknemer] . Zoals eerder overwogen is sprake van een ongelukkige handelswijze van [de werknemer] , maar kan daar niet de kwalificatie bewust roekeloos aan worden gegeven. Dit omdat [de werknemer] niet op heimelijke wijze crediteringen heeft verricht, maar dit in het systeem heeft gedaan en dit zichtbaar was. Bovendien heeft [de werkgever] de schade onvoldoende onderbouwd omdat afgevraagd kan worden of elke creditering onterecht is uitgeschreven. Van onterechte crediteringen is door [de werkgever] geen enkele onderbouwing gegeven en [bedrijf 2] verklaart ook jegens [de werkgever] dat de kwaliteit niet goed was en daarvan meldingen te hebben gedaan. Het verzoek tot vergoeding van schade wordt daarom afgewezen.
Beslagkosten
5.22.
[de werkgever] verzoekt om vergoeding van de beslagkosten die zij heeft gemaakt. Dit verzoek wordt afgewezen. Een beslag wordt als onrechtmatig aangemerkt als de vordering of het verzoek waarvoor beslag wordt gelegd niet toewijsbaar is. [6] Het verzoek tot schadevergoeding is hiervoor afgewezen, waardoor het beslag onrechtmatig is. Om deze reden zijn de beslagkosten niet toewijsbaar.
Proceskosten
5.23.
De proceskosten komen voor rekening van [de werkgever] omdat zij ongelijk krijgt. Vanwege de gezamenlijke mondelinge behandeling met de andere zaak tussen partijen zal het salaris worden gematigd tot de helft van het geldende liquidatietarief. De proceskosten aan de zijde van [de werknemer] worden begroot op € 542,00 waarvan € 407,00 (0,5 x € 814,00) aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de verzoeken af,
6.2.
veroordeelt [de werkgever] in de proceskosten van € 542,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [de werkgever] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [7] voor de veroordeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.

Voetnoten

1.Dit zijn versproducten die minstens een week oud zijn en niet meer geschikt zijn om aan zogenaamde retailers te verkopen.
2.Artikel 7:677 lid 1 BW
3.Artikel 7:678 lid 1 BW
4.Kwaliteitsvoorschriften van de Europese Unie
5.Artikel 7:661 BW
6.HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273, r.o. 3.8.1 en 3.8.2
7.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.