ECLI:NL:RBZWB:2025:1525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 5274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete in verband met onderhoudspakketten bij fietsverkopen

Op 17 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen V.O.F. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die omzetbelasting had nageheven over onderhoudspakketten die bij de verkoop van fietsen werden verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur onterecht het verschil tussen het verlaagde tarief en het reguliere tarief voor de omzetbelasting bij de belanghebbende heeft nageheven, voor zover dat wordt betwist. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende gedeeltelijk het verlaagde tarief voor de omzetbelasting mag toepassen op de vergoeding die zij ontvangt bij de verkoop van een fiets in verband met het door haar verstrekte onderhoudspakket. De inspecteur had ook een verzuimboete opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet passend en geboden is en vermindert de verzuimboete naar nihil. De rechtbank komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het bestreden gedeelte onterecht aan de belanghebbende is opgelegd, en vermindert deze tot het onbestreden bedrag. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende en bepaalt dat het griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] V.O.F., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. P. Boerman),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 mei 2024. In die uitspraak heeft de inspecteur beslist dat volgens hem terecht omzetbelasting is nageheven over kortgezegd de onderhoudspakketten die zijn verstrekt bij de verkoop van fietsen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] en mr. drs. [inspecteur 4] .
1.2.
Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, die met deze uitspraak aan partijen is toegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Daartoe is in geschil of belanghebbende op een deel van de vergoeding die zij ontvangt bij de verkoop van een fiets, het verlaagde tarief voor de omzetbelasting mag toepassen in verband met de door haar verstrekte onderhoudspakketten. Verder beoordeelt de rechtbank of de inspecteur bij de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht een verzuimboete aan belanghebbende heeft opgelegd en zo ja, of die verzuimboete passend en geboden is.
3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op de vergoeding die zij ontvang bij de verkoop van een fiets, gedeeltelijk het verlaagde tarief van de omzetbelasting mag toepassen in verband met de door haar verstrekte onderhoudspakketten. De rechtbank acht namelijk aannemelijk gemaakt dat belanghebbende aan de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde tarief voor het herstellen van fietsen voldoet. De inspecteur heeft daarom onterecht het verschil tussen het verlaagde tarief en het reguliere tarief voor de omzetbelasting bij belanghebbende nageheven, voor zover dat wordt betwist. De rechtbank is verder van oordeel dat de bij de naheffingsaanslag opgelegde verzuimboete weliswaar terecht is opgelegd, maar niet passend en geboden is. Zij vermindert daarom de verzuimboete naar nihil.
3.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is een rijwielhandelaar. Tot haar bedrijfsactiviteiten behoren de in- en verkoop van nieuwe en gebruikte fietsen, reparatie en onderhoud van fietsen.
4.1.
Belanghebbende heeft één vestiging in [plaats] en exploiteert daarnaast een webshop. In de jaren 2018 tot en met 2020 heeft zij zowel fietsen verkocht via de webshop als in de vestiging.
4.2.
Een servicebeurt voor een fiets kost bij belanghebbende gemiddeld € 65.
4.3.
Bij iedere verkoop van een fiets in de vestiging levert belanghebbende aan de klant een onderhoudspakket. Dat onderhoudspakket bestaat uit een servicekaart voor drie servicebeurten. De eerste servicebeurt vereist geen bijbetaling, voor de tweede servicebeurt dient de klant € 35 bij te betalen en voor de derde servicebeurt is een bijbetaling van € 45 vereist. Dit ziet alleen op de arbeid. Circa 53 procent van de klanten maakt gebruik van de eerste servicebeurt.
4.4.
In het onderhoudspakket zijn de kosten voor vervangende onderdelen niet begrepen. Die worden bij een servicebeurt afzonderlijk in rekening gebracht.
4.5.
Op de factuur die belanghebbende opmaakt bij de verkoop van een fiets, staat dat het onderhoudspakket is gekocht ten bedrage van € 85 wanneer het gaat om een normale fiets en € 115 in het geval van een elektrische fiets, inclusief btw tegen het verlaagde btw-tarief.
4.6.
Verder wordt op de factuur waarop zowel de fiets als het onderhoudspakket zijn vermeld, door belanghebbende een korting gegeven op de fiets – “korting fiets” - die ten minste net zo groot is als het bedrag van het onderhoudspakket en significant hoger kan zijn.
4.7.
In haar administratie heeft belanghebbende omzet toegerekend aan de verkoop van de onderhoudspakketten en hierover omzetbelasting op aangifte voldaan tegen het verlaagde btw-tarief [1] .
4.8.
De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Hij heeft daarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting in de jaren 2018 tot en met 2020 onderzocht. Van het boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt. In het controlerapport heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende ten onrechte het verlaagde tarief van de omzetbelasting heeft toegepast in verband met de onderhoudspakketten. De inspecteur heeft daarom correcties omzetbelasting aangekondigd van € 19.279 (2018), € 17.042 (2019) en € 23.818 (2020). Verder heeft de inspecteur aangekondigd een verzuimboete aan belanghebbende op te leggen.
4.9.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek, en conform de in het controlerapport aangekondigde correcties, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. Bij de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 7.874 belastingrente in rekening gebracht, en een verzuimboete opgelegd van € 5.514.
4.10.
In bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag, in rekening gebrachte belastingrente en verzuimboete gehandhaafd. Tegen die beslissing komt belanghebbende in beroep.

Motivering

Naheffingsaanslag omzetbelasting
5. Uitsluitend is tussen partijen in geschil of in verband met de onderhoudspakketten die zijn verstrekt bij fietsenverkopen in de vestiging het verlaagde tarief van de omzetbelasting op een deel van de ontvangen vergoeding mag worden toegepast.
5.1.
Belanghebbende betwist niet dat ten aanzien van de op de facturen vermelde onderhoudspakketten bij internetverkopen ten onrechte het verlaagde tarief is toegepast. De naheffingsaanslag is daarom volgens belanghebbende tot een bedrag van € 2.784 terecht opgelegd.
5.2.
Op grond van artikel 9, tweede lid onderdeel a van de Wet op de omzetbelasting 1968 in combinatie met Post b4 van Tabel 1 bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Post b4 bij Tabel 1), is het verlaagde tarief van toepassing op geleverde diensten in het kader van “het herstellen van fietsen”.
5.3.
Belanghebbende voert aan dat, althans zo begrijpt de rechtbank het, haar diensten in dit kader voldoen aan Post b4 van Tabel 1 – het herstellen van fietsen - en zij daarom terecht op de door haar verstrekte onderhoudspakketten het verlaagde tarief heeft toegepast. Het onderhoudspakket betreft alleen de arbeid voor het herstellen van fietsen. Het onderhoudspakket wordt op de factuur tot uitdrukking gebracht zoals overeengekomen en de vergoeding voor de servicebeurt(en) is niet hoger dan wat daarvoor berekend zou worden als geen fiets werd aangeschaft.
De inspecteur betwist dat aan de voorwaarden van Post b4 van Tabel 1 wordt voldaan. Hoewel niet in geschil is dat het onderhoudspakket in de basis als de dienst ‘herstellen van fietsen’ kan worden aangemerkt wanneer de klant bewust kiest voor het kopen van het onderhoudspakket tegen vergoeding, heeft de klant in dit geval in feite door de korting die op de factuur wordt gegeven geen vergoeding voor het onderhoudspakket betaald. Belanghebbende is dus niet met haar klanten overeengekomen om een onderhoudspakket tegen een vergoeding te verstrekken. Standaard wordt bij iedere verkoop van een fiets een onderhoudspakket op de factuur gezet tegen het verlaagde tarief en dan vervolgens een korting die minstens zo groot is gegeven op de fiets tegen het reguliere tarief voor de btw. Het onderhoudspakket heeft geen optioneel karakter en van een keuze van de klant is geen sprake. Dat verhindert toepassing van het verlaagde tarief.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de vraag of belanghebbende voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor het verlaagde tarief op basis van Post b4 van Tabel 1, het herstellen van fietsen.
Wat is overeengekomen?
5.5.
Partijen zijn eerst verdeeld over de vraag of belanghebbende met haar klanten is overeengekomen een onderhoudspakket tegen een vergoeding te verstrekken. De inspecteur stelt dat de factuur niet de gemaakte afspraken weergeeft. Belanghebbende betwist dat de facturen die betrekking hebben op de verkopen in de vestiging iets anders zouden weergeven dan de werkelijkheid.
5.6.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen in het dossier voor de verstrekkende conclusie dat de facturen niet de werkelijkheid zouden weergeven en dus vals zouden zijn. Op de facturen staat telkens dat een onderhoudspakket is verkocht aan de klant tegen vergoeding van € 85 (gewone fiets) of € 115 (elektrische fiets) en tussen partijen staat vast dat ongeveer de helft van de klanten daar ook daadwerkelijk gebruik van maakt. De rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de klant bestaat uit de levering van een fiets waarvoor een vergoeding is betaald en het verrichten van onderhoud waarvoor een vergoeding is betaald. [2] De rechtbank houdt het er dus op dat de klanten van belanghebbende bewust kiezen voor de aanschaf van, naast de fiets, ook het onderhoudspakket tegen vergoeding. Voor dat geval is niet in geschil dat er sprake is van een zelfstandige prestatie waar het verlaagde btw-tarief op van toepassing kan zijn. [3]
Het komt de rechtbank ook niet onlogisch voor dat belanghebbende zoals zij stelt ervoor kiest om op deze wijze haar fysieke winkel te drijven en klanten inderdaad niet of zeer beperkt de keus hebben ten aanzien van het onderhoudspakket – de klanten zijn uiteraard vrij om wel of geen zaken met belanghebbende te doen – omdat zij zo vaker klanten in de winkel krijgt en dan meer accessoires verkoopt bij die latere contacten.
Is ‘optioneel’ vereist?
5.7.
Partijen zijn het er dan over eens dat de dienst die de onderhoudspakketten behelst, in de basis onder het verlaagd tarief voor diensten in het kader van het herstellen van fietsen kan vallen (Post b4 van Tabel 1).
5.8.
Het geschilpunt dat partijen dan verdeeld houdt, is of het door de inspecteur gestelde feit dat het onderhoudspakket verplicht moest worden afgenomen aan de weg zou staan aan toepassing van het verlaagde tarief. De inspecteur wijst in dat kader op het Besluit ‘Omzetbelasting, toelichting Tabel 1’(het Besluit) [4] waaruit de voorwaarde blijkt dat het verlaagde tarief alleen van toepassing kan zijn als het gaat om een optioneel aangeboden onderhoudspakket.
In het Besluit staat voor zover relevant:

Post b 4
1. Inhoud van de post
het herstellen van fietsen;
[…]
4. Service-/Onderhoudspakketten
Als bij de verkoop van een nieuwe fiets aan de klant optioneel een service-/onderhoudspakket wordt aangeboden waarin alleen het arbeidsloon voor de service-/onderhoudsbeurten is verdisconteerd, is het verlaagde btw-tarief op grond van de post van toepassing. Op de verkoopbon/factuur moet dan gespecificeerd zijn aangegeven wat de klant heeft aangeschaft en tegen welke vergoeding. Alleen over de vergoeding die (vooruit) wordt betaald op de servicebeurten is omzetbelasting naar het verlaagde btw-tarief verschuldigd. Daarbij is de vergoeding die voor de servicebeurten in rekening wordt gebracht nooit hoger dan het bedrag dat voor dezelfde servicebeurten wordt berekend wanneer geen fiets zou zijn aangeschaft (losse servicebeurten).”
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Of het aanschaffen van een onderhoudspakket - waarvan tussen partijen voor dat geval niet in geschil is dat deze dienst een zelfstandige prestatie vormt die in de basis als het herstellen van fietsen kan worden aangemerkt - optioneel was bij de aankoop van de fiets of dat belanghebbende alleen fietsen verkoopt als zij gelijktijdig een onderhoudspakket kan verkopen, acht de rechtbank niet relevant bij de beoordeling van de vraag of belanghebbende terecht het verlaagd tarief heeft toegepast.
De door de inspecteur gestelde voorwaarde dat de zelfstandige prestatie van het herstellen van fietsen optioneel moet worden aangeboden, volgt namelijk niet uit de wet en er is bij artikel 9, tweede lid onderdeel a van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen wettelijke bevoegdheid gecreëerd om nadere voorwaarden voor wetstoepassing bij algemene maatregel vast te stellen.
De rechtbank overweegt dat deze voorwaarde - ‘optioneel’ - alleen staat in het Besluit maar dat het Besluit, zoals de inleiding daarvan ook stelt, slechts een toelichting op de reikwijdte en toepassing van Tabel 1 is. Deze toelichting bepaalt dus niet de reikwijdte van die wettelijke bepaling en kan dus niet een nadere, beperkende, voorwaarde creëren voor wetstoepassing.
5.10.
Voor het geval de rechtbank voorgaande zou oordelen, dus dat ‘optioneel’ geen wettelijke voorwaarde is voor de toepassing van het verlaagde tarief, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende het verlaagde tarief kon toepassen.
Had belanghebbende ook korting moeten geven op de onderhoudspakketten?
5.11.
Wel is dan nog in geschil of belanghebbende de korting die zij telkens op de fietsen gaf, niet naar rato ook had moeten toepassen op de onderhoudspakketten.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grondslag voor de door de inspecteur voorgestelde correctie op deze basis welke in afwijking zou zijn van de overeenkomst zoals gesloten tussen partijen en zoals is weergegeven op de factuur (zie ook 5.4).
Tot slot
5.13.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende het verlaagde tarief voor de omzetbelasting voor het gedeelte dat in geschil is mag toepassen op de door haar ontvangen vergoeding bij de verkoop van een fiets in verband met het door haar verstrekte onderhoudspakket. Dat betekent dat de inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het bestreden gedeelte onterecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
Belastingrente
5.14.
De belastingrentebeschikking dient dienovereenkomstig verminderd te worden. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd.
Verzuimboete
5.15.
De inspecteur heeft bij de naheffingsaanslag een verzuimboete van € 5.514 opgelegd omdat belanghebbende in haar aangiften omzetbelasting te weinig omzetbelasting had aangegeven, en daarom de verschuldigde omzetbelasting niet geheel binnen de wettelijke termijn heeft betaald. [5]
5.16.
De rechtbank overweegt dat weliswaar naar de letter van de wet sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR gelet op het onbestreden gedeelte van de naheffingsaanslag, maar zij in de situatie van belanghebbende gelet op het geheel van omstandigheden een boete niet passend en geboden acht. Daarom vermindert de rechtbank de verzuimboete naar nihil.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het bestreden gedeelte onterecht aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag wordt daarom verminderd tot het onbestreden bedrag (zie 5.1). Verder oordeelt de rechtbank dat de verzuimboete moet worden verminderd tot nihil. Het beroep is gegrond.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt deze vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907, en factor 1 voor de weging). Voor een integrale kostenvergoeding, waar belanghebbende om heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting tot € 2.784 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • vermindert de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegde verzuimboete tot nihil;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 17 maart 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.6 procent in het jaar 2018, en 9 procent in de jaren 2019 en 2020.
2.Vergelijk Rechtbank Gelderland 16 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:4521, r.o. 15.
3.Zie het verweerschrift onder punt 7.1.11.
4.Besluit van 22 december 2017, nr. 2017-16288, Stcrt. 2017, 72177.
5.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.