In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 december 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning in Goes, vastgesteld op € 256.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, mede-eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en vond de waarde te hoog. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de door belanghebbende voorgestane waarde van € 223.000 aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 223.000. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoeden.