ECLI:NL:RBZWB:2025:1387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
02-239913-24 + 02-289981-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan wettig gezag en verkrachting

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag en verkrachting. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam, werd beschuldigd van het onttrekken van een 12-jarig meisje aan haar ouderlijk gezag en het verrichten van seksuele handelingen met haar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de minderjarige had onttrokken aan het ouderlijk gezag en dat hij zich schuldig had gemaakt aan verkrachting. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de onttrekking aan het gezag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.000,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-239913-24 + 02-289981-24 (ter terechtzitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats]
wonende aan [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam, locatie De Schie
raadsvrouw mr. P.D.M. van Oers, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk de minderjarige [slachtoffer] heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag en haar heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de onder parketnummer 02-239913-24 ten laste gelegde onttrekking aan het ouderlijk gezag niet kan worden bewezen wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Volgens de verdediging was verdachte er niet van op de hoogte dat [slachtoffer] onder ouderlijk gezag stond en had hij geen beslissende invloed op haar besluit om zich hieraan te onttrekken. Ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 02-289981-24 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-239913-24
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode bij verdachte in zijn woning in [plaats 1] heeft verbleven. Daaraan voorafgaand hadden verdachte en [slachtoffer] ongeveer sinds een week via Snapchat en videobellen contact. [slachtoffer] was 12 jaar oud, maar zij heeft tegen verdachte verteld dat zij 24 jaar oud was.
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1032) is de minderjarigheid in het ten laste gelegde artikel (art. 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) geen geobjectiveerd bestanddeel. Dit betekent dat opzet ten aanzien van dit bestanddeel moet worden bewezen. Met andere woorden: de rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op de minderjarigheid van [slachtoffer] .
Wist verdachte dat [slachtoffer] minderjarig was?
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was. [slachtoffer] vertelde hem immers dat zij 24 jaar oud was. Tegelijkertijd heeft verdachte verklaard dat hij op de hoogte was van haar thuissituatie. Zo wist hij dat zij bij haar moeder woonde. Ook had [slachtoffer] tegen hem verteld dat haar moeder haar ‘kort hield’ en dat zij van haar moeder niet met vriendjes mocht afspreken. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in levende lijve heeft ontmoet op straat bij een bakker, waarna hij samen met haar naar het woonadres van [slachtoffer] is gegaan. Verdachte is onder meer in de hal van het flatgebouw waar [slachtoffer] woonde met haar samen geweest. Hij heeft het uiterlijk en doen en laten van [slachtoffer] toen goed kunnen bekijken en had moeten zien dat [slachtoffer] geen 24 jaar oud was. Toen de moeder van [slachtoffer] in de hal van het flatgebouw haar dochter zag en haar sommeerde mee te komen naar boven, heeft verdachte gezien dat [slachtoffer] haar moeder direct gehoorzaamde. Ook de omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] bij haar thuis moest komen ophalen, is een naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbare indicatie voor het feit dat [slachtoffer] minderjarig was. Zij kon blijkbaar niet zelf bij verdachte komen. Uit het feit dat verdachte meerdere malen aan [slachtoffer] heeft gevraagd of zij echt 24 jaar oud was, leidt de rechtbank af dat verdachte zijn twijfels had over haar leeftijd. Verdachte heeft niet gevraagd om haar identiteitsbewijs, zodat hij haar leeftijd kon controleren. Toen verdachte en [slachtoffer] samen bij hem thuis waren, heeft hij aan haar gevraagd of zij haar moeder op de hoogte moest brengen van haar verblijfplaats. Uit al deze omstandigheden in samenhang bezien leidt de rechtbank af dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de minderjarigheid van [slachtoffer] : verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] minderjarig was.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte opzet had om een minderjarige te onttrekken aan het wettig over haar uitgeoefende gezag.
Had verdachte een beslissende invloed op de scheiding tussen [slachtoffer] en haar moeder?
[slachtoffer] stond onder ouderlijk gezag, gelet op haar leeftijd van 12 jaar. Haar moeder oefende dit gezag uit, blijkt uit de aangifte. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden geconcludeerd dat het handelen van verdachte van beslissende invloed is geweest voor het onttrekken van de minderjarige [slachtoffer] aan het wettig over haar gestelde gezag. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Niet ter discussie staat dat verdachte [slachtoffer] opgehaald heeft bij haar ouderlijk huis. Dit betekent dat zij niet zelfstandig is weggelopen van huis. Verdachte en zij hebben samen afgesproken dat hij haar zou komen ophalen en dat zij met hem mee zou gaan naar zijn woning. Verdachte wist dat [slachtoffer] met hem mee wilde, omdat zij het thuis niet naar haar zin had. In het flatgebouw waar [slachtoffer] woonde, kwamen zij de moeder van [slachtoffer] tegen. [slachtoffer] deed alsof zij niet met verdachte daar was, want zij negeerde hem op dat moment en liep met haar moeder mee naar boven. Even later kwam [slachtoffer] uit het flatgebouw gerend. Zij haastte zich om bij verdachte in zijn auto te stappen. Onderweg mocht verdachte niet stoppen van [slachtoffer] . Uit het gedrag van [slachtoffer] had verdachte moeten afleiden dat [slachtoffer] zonder toestemming van haar moeder met hem meeging. Met zijn handelen heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het onttrekken van [slachtoffer] aan het wettig over haar uitgeoefende gezag. Verdachte had een beslissende invloed om [slachtoffer] aan het ouderlijk gezag te onttrekken, omdat hij haar ophaalde en mee naar zijn woning nam.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Parketnummer 02-289981-24
De minderjarigheid in het hier ten laste gelegde artikel (artikel 248 Sr) is een geobjectiveerd bestanddeel. Dit betekent dat opzet ten aanzien van dit bestanddeel niet hoeft te worden bewezen. Met andere woorden: de rechtbank hoeft voor een bewezenverklaring van dit feit niet de vraag te beantwoorden of verdachte wist of had moeten weten dat [slachtoffer] jonger dan 16 jaar was.
Verdachte heeft bekend dat hij in zijn woning in [plaats 1] seks met [slachtoffer] heeft gehad, waarbij hij met zijn penis in haar vagina is geweest. Verdachte heeft ontkend dat hij anale seks met [slachtoffer] heeft gehad. Tegenover deze verklaring staat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat in de anus van [slachtoffer] spermavloeistof is aangetroffen die zeer veel waarschijnlijker afkomstig is van verdachte dan van een andere man. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn penis ook in de anus van [slachtoffer] is geweest. Gelet op deze omstandigheden in samenhang bezien acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-239913-24
in de periode van 22 juli 2024 tot en met 23 juli 2024 te [plaats 1] , gemeente Roosendaal, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag;
02-289981-24
in de periode van 22 juli 2024 tot en met 23 juli 2024 te [plaats 1] , gemeente Roosendaal, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, seksuele handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het brengen van zijn penis in de vagina en anus van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met daarbij een proeftijd van drie jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v Sr, bestaande uit een contactverbod voor de duur van vijf jaar, zodat verdachte geen contact mag opnemen met [slachtoffer] . Hij vordert hiervan de dadelijke uitvoerbaarheid en de oplegging van één week hechtenis per overtreding van deze maatregel, met een maximum van zes maanden. Ook vordert hij de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onttrekking aan het gezag bepleit de verdediging vrijspraak. Ten aanzien van de verkrachting verzoekt de verdediging om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij pleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, aangevuld met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en de in het reclasseringsrapport geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdediging acht het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr niet noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] onttrokken aan het ouderlijk gezag en vervolgens seks met haar gehad. [slachtoffer] was op dat moment 12 jaar oud, terwijl verdachte 43 jaar oud was. Verdachte had [slachtoffer] niet mee mogen nemen naar zijn huis, ook al wilde [slachtoffer] dit. Verdachte had zich moeten realiseren dat [slachtoffer] minderjarig was en hij wist dat haar moeder het niet goed vond dat [slachtoffer] met hem meeging. Met zijn handelen heeft hij het vertrouwen van de ouders van [slachtoffer] geschaad. Tijdens de zitting heeft de moeder van [slachtoffer] een indringende verklaring afgelegd over de angst en onzekerheid waarin zij en haar familie verkeerden toen zij niet wisten waar [slachtoffer] was. Dat [slachtoffer] binnen relatief korte tijd gevonden werd, was te danken aan de lokalisatiefunctie van de tablet van [slachtoffer] .
Door met [slachtoffer] seks te hebben, heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van een 12-jarige geschonden. De wetgever heeft met de strafbaarstelling van het verrichten van seksuele handelingen bij en met een minderjarige onder de 16 jaar bedoeld minderjarigen te beschermen, ook tegen zichzelf. Een volwassen man als verdachte hoort beter te weten en zich ook daarnaar te gedragen. Er wapperden allerlei rode vlaggen toen hij [slachtoffer] ontmoette in [plaats 2] . Deze rode vlaggen heeft de rechtbank hiervoor onder 4.3.2 benoemd. Verdachte heeft de signalen die wezen op de minderjarigheid van [slachtoffer] genegeerd. Het lijkt erop dat verdachte wilde geloven dat [slachtoffer] meerderjarig was.
De rechtbank vindt het belangrijk om ook op te merken dat er uit het dossier (waaronder inbegrepen de verklaring van [slachtoffer] zelf) niet het beeld naar voren komt van een ‘stereotype’ verkrachting, zoals het bewezen verklaarde feit strafrechtelijk wordt gekwalificeerd. Dat verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer] was fout, daar bestaat geen discussie over. Dat bij verdachte geen alarmbel ging rinkelen onder deze omstandigheden is zeer kwalijk. Tegelijkertijd heeft [slachtoffer] bij de politie verklaard dat de dag met verdachte de leukste dag uit haar leven was. Verdachte heeft één keer seks met [slachtoffer] gehad, waarbij geen sprake was van dwang. Verdachte en [slachtoffer] hebben samen gegeten en gekletst, voordat zij naar bed gingen en seks hadden op beider initiatief. Uit dit alles volgt niet het beeld dat verdachte uit was op seks tegen de wil van [slachtoffer] .
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Ter zitting maakte verdachte op de rechtbank niet de indruk uit te zijn op seks met een te jong meisje. Wel gaf hij blijk van een tekortschietend inschattingsvermogen: hij is meegegaan in het verhaal van een puber die het thuis (even) moeilijk had en die hem aardig vond. Ook heeft hij onvoldoende doordacht wat zijn handelen voor gevolgen zou kunnen hebben. De rechtbank betrekt in haar afweging over de strafmaat het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank slaat ook acht op het reclasseringsadvies van 17 december 2024 dat is opgemaakt over verdachte. Hieruit volgt dat verdachte een beperkt sociaal netwerk heeft. Hij heeft depressieve klachten, een verstandelijke beperking en gebruikt al jarenlang antidepressiva en slaapmedicatie. Verdachte heeft daarnaast een cannabisverslaving. De reclassering schat het risico op recidive in als laag tot matig en adviseert tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden drie bijzondere voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen.
Strafmaat
Zoals in iedere strafzaak dient de rechtbank, ook in het geval van verdachte, tot een passende straf te komen. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bevatten geen uitgangspunten voor een op te leggen straf. De officier van justitie heeft zijn eis gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De rechtbank slaat acht op eerder opgelegde straffen in vergelijkbare zaken en merkt hierbij op dat elke zaak anders is.
Als factoren in de straftoemeting weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat het leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] zeer groot was en dat [slachtoffer] ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een kind van 12 jaar oud was. Verdachte heeft ook geen onderzoek gedaan naar de leeftijd van [slachtoffer] , zoals wel van hem had mogen worden verwacht. Daarnaast heeft verdachte zowel vaginale als anale seks met [slachtoffer] gehad.
Het is nog onduidelijk welke gevolgen het gebeuren precies gaat hebben voor [slachtoffer] . Wel weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat verdachte geen vol opzet had op de minderjarigheid van [slachtoffer] en op het onttrekken van [slachtoffer] aan het ouderlijk gezag. Vast staat dat [slachtoffer] tegen verdachte heeft verteld dat zij 24 jaar oud was, dat zij een opleiding volgde en dat ze met verdachte een relatie wilde en met hem wilde samenwonen. Er is geen sprake geweest van dwang en [slachtoffer] heeft zelf aan verdachte gevraagd haar op te halen en mee naar zijn huis te nemen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering brengen op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf een proeftijd van twee jaren verbinden en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Voor oplegging van de door de officier van justitie gevorderde maatregelen in de zin van artikel 38v Sr (vrijheidsbeperkende maatregel) en artikel 38z (gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel) ziet de rechtbank geen aanleiding. Doel van de maatregel uit artikel 38v is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van een strafbaar feit. De reclassering acht de kans op recidive laag tot matig en de rechtbank ziet geen gevaar voor de maatschappij, ook in het bijzonder voor [slachtoffer] niet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte tijdens de schorsing van zijn voorarrest geen contact heeft opgenomen met [slachtoffer] . Doel van de maatregel uit artikel 38z Sr is de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarvoor geldt hetzelfde: omdat er volgens de reclassering sprake is van een laag tot matig recidiverisico, zal de rechtbank deze maatregel niet aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een schadevergoeding van
€ 10.000,00 aan immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is verzocht om de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Namens benadeelde partij is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen ondervindt en heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte, meer specifiek de verkrachting. De rechtbank stelt vast dat er geen concrete gegevens zijn aangevoerd op basis waarvan zij kan aannemen dat er op dit moment sprake is van objectief vast te stellen geestelijk letsel. Wel is toegelicht dat [slachtoffer] kampt met ernstige schaamte- en schuldgevoelens, omdat zij over haar leeftijd heeft gelogen, waardoor zij tot op heden geen (psychologische) hulp accepteert. Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van objectief vast te stellen geestelijk letsel bij [slachtoffer] , dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt in dit geval met zich dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden, daaronder inbegrepen dat de benadeelde partij de feiten niet als strafbaar ervaart, de onzekerheid over mogelijke toekomstige nadelige gevolgen en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, acht de rechtbank een schadevergoeding van
€ 2.000,00 billijk. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Voor dat gedeelte kan een vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De toegewezen immateriële schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen als te doen gebruikelijk vanaf het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd, te weten 23 juli 2024. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen, waarmee verdachte verplicht wordt het toegekende schadebedrag te betalen. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zal de inning van het schadebedrag verzorgen, en bij niet-betaling kan gijzeling als dwangmiddel worden toegepast.
De rechtbank zal bepalen dat de aan [slachtoffer] te betalen vergoeding van immateriële schade zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 248 en 279 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-239913-24
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
02-289981-24
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda, tel. nr. 088-8041505 en zich daarna gedurende de proeftijd op de door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zijn gedrag en problematiek nader laat duiden en behandelen door een nader door Reclassering Nederland te bepalen forensische behandelaar. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt en verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze (in persoon of digitaal) contact zoekt met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als dergelijke contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat hier andere volwassenen bij aanwezig zijn;
van rechtswege gelden voorts als voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte
tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.000,00 aan immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juli 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2012) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 2.000,00 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 maart 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-239913-24
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2024 tot en met 23 juli 2024 te [plaats 1] , gemeente Roosendaal, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
(art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
02-289981-24
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2024 tot en met 23 juli 2024 te [plaats 1] , gemeente Roosendaal met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het duwen/brengen van zijn penis in de vagina en/of anus van die
[slachtoffer] ;
(art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht)